ECLI:NL:RVS:2012:BW4496

Raad van State

Datum uitspraak
2 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107471/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • W. van Hardeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen gehandicaptenparkeerplaats en Europese gehandicaptenparkeerkaart door college van burgemeester en wethouders van Utrecht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 1 juni 2011 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvragen voor een gehandicaptenparkeerplaats en een Europese gehandicaptenparkeerkaart ongegrond verklaarde. De aanvragen waren door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht op 10 juni 2009 afgewezen. Het college had de bezwaren van [appellant] tegen deze afwijzing op 7 november 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had besloten dat [appellant] niet in aanmerking kwam voor de gevraagde voorzieningen, omdat zijn beperkingen niet van langdurige aard waren.

Tijdens de zitting op 5 april 2012 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. [appellant] voerde aan dat zijn rugklachten en knieklachten, die hij had opgelopen na een ongeval, hem beperkten in zijn loopvermogen. Hij stelde dat zijn loopafstand beperkt was tot 40 meter, wat volgens hem recht gaf op de gehandicaptenparkeervoorzieningen. Het college had echter een rapport van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) van 8 juni 2009 overgelegd, waarin werd gesteld dat [appellant] in staat was om meer dan 100 meter te lopen met gebruik van loophulpmiddelen.

De rechtbank had geoordeeld dat het rapport van het CIZ zorgvuldig was opgesteld en dat er geen reden was om aan de conclusies te twijfelen. De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 2 mei 2012.

Uitspraak

201107471/1/A3.
Datum uitspraak: 2 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Utrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 1 juni 2011 in zaak nr. 09/3574 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 10 juni 2009 heeft het college de aanvragen van [appellant] om een gehandicaptenparkeerplaats en een Europese gehandicaptenparkeerkaart afgewezen.
Bij besluit van 7 november 2009 heeft het college de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juni 2011, verzonden op 6 juni 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 augustus 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 5 april 2012.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college van burgemeester en wethouders waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart kunnen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
Het gemeentelijk gehandicaptenbeleid van de gemeente Utrecht is neergelegd in de Nota Gehandicapten Parkeerbeleid (hierna: de Nota) van 8 maart 1999 en de Richtlijnen Gehandicapten Parkeerfaciliteiten van de Dienst Stadsontwikkeling van de gemeente Utrecht van dezelfde datum. Op grond van paragraaf 3.4.1 van de Nota wordt een gehandicaptenparkeerplaats, voor zover thans van belang, verstrekt aan:
- autobestuurders die zich over een afstand van niet meer dan 50 meter lopende kunnen verplaatsen;
- autobestuurders die zich over een afstand van meer dan 50 meter maar maximaal 100 meter lopende kunnen verplaatsen, waarbij er bovendien sprake is van een hoge parkeerdruk.
Bij tijdelijke invaliditeit worden geen plaatsen verstrekt.
2.2. Aan het besluit op bezwaar heeft het college een rapport van 8 juni 2009 van het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: het CIZ) ten grondslag gelegd. In dit rapport heeft de arts vermeld dat [appellant] al geruime tijd bekend is met rugklachten en dat hij als gevolg van een val in december 2008 knieklachten heeft. Tevens staat vermeld dat [appellant] in april 2009 is geopereerd aan zijn rechterknie. Volgens de arts bestaat weliswaar een aandoening of gebrek met loopbeperkingen tot gevolg maar deze beperkingen zijn niet van langdurige aard. De arts stelt verder dat [appellant] geacht wordt met de gebruikelijke loophulpmiddelen in staat te zijn om zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter - aan één stuk - te voet te overbruggen.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant], gelet op het rapport van het CIZ van 8 juni 2009, niet in aanmerking komt voor de door hem gevraagde gehandicaptenparkeervoorzieningen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij in aanmerking komt voor de door hem gevraagde gehandicaptenparkeervoorzieningen. Daartoe voert hij aan dat hij rugklachten heeft en in 2008 een ongeval heeft gehad met letsel. Deze klachten zijn volgens [appellant] tot dusver chronisch gebleken. Uit het rapport van het CIZ volgt volgens hem dat niet is uitgesloten dat zijn klachten langdurig van aard kunnen zijn, hetgeen een beperkt loopvermogen van minder dan 100 meter met zich kan brengen. Zijn stelling dat zijn loopvermogen beperkt is tot 40 meter is niet gemotiveerd betwist, aldus [appellant].
2.3.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat niet is gebleken dat het rapport van het CIZ van 8 juni 2009 niet zorgvuldig tot stand is gekomen. B.U. Mulder, arts en opsteller van het rapport van het CIZ, heeft schriftelijke informatie opgevraagd bij orthopedisch chirurg G.J.I.M. van der Werf en deze informatie mede aan het rapport ten grondslag gelegd. Uit dit rapport volgt, anders dan [appellant] betoogt, dat zijn beperkingen tijdelijk van aard zijn en dat er geen reden is te veronderstellen dat hij een afstand van meer dan 100 meter niet zou kunnen overbruggen. Uit de door [appellant] in beroep bij de rechtbank overgelegde verklaringen van zijn huisarts van 3 december 2009 en 17 mei 2010 blijkt niet dat die veronderstelling onjuist is.
Ook de door [appellant] in hoger beroep verstrekte medische informatie leidt niet tot een ander oordeel. Uit de overgelegde verklaring van zijn huisarts van 16 september 2011 volgt dat hij chronisch last heeft van zijn rechterknie en dat zijn loopafstand hierdoor zeer beperkt is. Daarbij wordt de mate van beperking echter niet gespecificeerd. De mate van beperking blijkt evenmin uit de overgelegde verklaring van Van der Werf van het Diakonessenhuis van 29 augustus 2011.
De rechtbank heeft dan ook op goede gronden overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] in staat wordt geacht om met de gebruikelijke loophulpmiddelen zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter - aan één stuk - te voet te overbruggen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2012
312-721.