ECLI:NL:RVS:2012:BW4508

Raad van State

Datum uitspraak
2 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201108278/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • M.A. Graaff-Haasnoot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning voor berging/opslag in Scherpenzeel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 17 juni 2011 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Scherpenzeel, die op 19 oktober 2009 een reguliere bouwvergunning verleende voor het plaatsen van een berging/opslag op het perceel [locatie] te Scherpenzeel. De rechtbank had eerder het bezwaar van [appellante] tegen deze vergunning ongegrond verklaard.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 12 april 2012, waarbij [appellante] werd vertegenwoordigd door B. Lowijs, en het college door E. Hassink en ing. T.F.A. Luttikhold. Tijdens de zitting werd ook [vergunninghouder] gehoord. [appellante] betoogde dat de rechtbank had miskend dat de melding die door het college was geaccepteerd, niet voldeed aan de eisen van artikel 8.19 van de Wet milieubeheer, maar aan artikel 7 van het Besluit landbouw milieubeheer. De Raad van State oordeelde echter dat, indien het een melding betreft zoals bedoeld in artikel 7 van het Besluit, de aanhoudingsplicht van artikel 52 van de Woningwet niet van toepassing is.

De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, zij het met verbetering van de gronden. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 2 mei 2012.

Uitspraak

201108278/1/A1.
Datum uitspraak: 2 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Scherpenzeel, waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], beiden wonend te Scherpenzeel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 juni 2011 in zaak nr. 10/1335 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Scherpenzeel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2009 heeft het college aan [vergunninghouder] reguliere bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een berging/opslag op het perceel [locatie] te Scherpenzeel (hierna: het perceel).
Bij besluit van 2 maart 2010 heeft het het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 augustus 2011.
[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door B. Lowijs, en het college, vertegenwoordigd door E. Hassink en ing. T.F.A. Luttikhold, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voort is daar [vergunninghouder] gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat de door het college geaccepteerde melding geen melding is, als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer, maar een, als bedoeld in artikel 7 van het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: het Besluit), zodat het college de aanvraag ten onrechte niet heeft aangehouden, leidt niet tot het ermee beoogde doel. Indien het een melding, als bedoeld in artikel 7 van het Besluit, betreft, geldt de in artikel 52 van de Woningwet neergelegde aanhoudingsplicht niet. Dat, naar [appellante] betoogt, niet volstaan kon worden met een melding, als bedoeld in artikel 7 van het Besluit, kan evenmin tot het oordeel leiden dat de rechtbank heeft miskend dat ten onrechte bouwvergunning is verleend. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde dan ook terecht, zij het op andere gronden, geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het college de aanvraag ten onrechte niet heeft aangehouden.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2012
531.