ECLI:NL:RVS:2012:BW4512

Raad van State

Datum uitspraak
2 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201108147/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.S.J. Koeman
  • R.E.A. Matulewicz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Intratuin IJsselstein' en het gelijkheidsbeginsel

Op 31 mei 2011 heeft de raad van de gemeente Lopik het bestemmingsplan 'Intratuin IJsselstein' vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend te Hei- en Boeicop, gemeente Zederik, op 27 juli 2011 beroep ingesteld bij de Raad van State. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer. De zitting vond plaats op 4 april 2012, waar de appellant, bijgestaan door mr. B.W. Maris, en de raad, vertegenwoordigd door J. Broeke, aanwezig waren.

De appellant heeft geen bezwaar tegen de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf Intratuin, maar is van mening dat zijn gronden ten onrechte niet in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Hij stelt dat de raad in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, omdat het plan de uitbreiding van het bedrijf Intratuin mogelijk maakt, maar niet de uitbreiding van de bebouwingsmogelijkheden op zijn perceel. De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat de raad een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan, maar deze vrijheid niet zo ver strekt dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling ziet geen aanleiding om te oordelen dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft aangegeven dat de situatie van de appellant verschilt van de situatie van het bedrijf Intratuin, omdat de appellant in het verleden over een bouwperceel met woning beschikte, maar deze heeft afgesplitst en verkocht. De Afdeling concludeert dat het beroep van de appellant ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 2 mei 2012.

Uitspraak

201108147/1/R3.
Datum uitspraak: 2 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Hei- en Boeicop, gemeente Zederik,
en
de raad van de gemeente Lopik,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Intratuin IJsselstein" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr B.W. Maris, en de raad, vertegenwoordigd door J. Broeke, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in de uitbreiding van het bedrijf Intratuin IJsselstein op de hoek Boveneind Zuidzijde/Weg der Verenigde Naties aan de rand van IJsselstein.
2.2. Ter zitting is gebleken dat [appellant] geen bezwaar heeft tegen de in het plan vervatte uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf Intratuin IJsselstein maar wel tegen de begrenzingen van dat plan, nu zijn gronden naar zijn mening ten onrechte niet in het plan zijn opgenomen. Volgens [appellant] heeft de raad daarbij gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, aangezien het plan de uitbreiding van het bedrijf Intratuin wel mogelijk maakt maar niet een uitbreiding van de bebouwingsmogelijkheden op zijn perceel. Tot slot verwijst [appellant] naar hetgeen hij heeft gesteld in zijn inspraakreactie en zienswijze.
2.2.1. Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij wordt ten aanzien van het door [appellant] gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat [appellant] in het verleden over een bouwperceel met woning beschikte, maar deze heeft afgesplitst en verkocht. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie. In dit verband is verder in aanmerking genomen dat de raad zich al eerder heeft uitgesproken tegen de uitbreiding van de bebouwingsmogelijkheden op het perceel van [appellant], waarbij de door hem ingediende beroepen bij de uitspraken van de Afdeling in zaak nr.
201008118/1/R2van 8 juni 2011 en in zaak nr.
200801865/1/R1van 24 juni 2009 ongegrond zijn verklaard.
2.2.2. Over de verwijzing naar de inhoud van de inspraakreactie en zienswijze overweegt de Afdeling dat daarop in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan. [appellant] heeft in het beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de inspraakreactie en zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.2.3. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2012
45-682.