ECLI:NL:RVS:2012:BW4518

Raad van State

Datum uitspraak
2 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201109369/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en handhaving van omgevingsvergunningen in Deventer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin het beroep tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Deventer ongegrond werd verklaard. Het college had op 5 november 2010 bestuursdwang gelast om negen rolluiken aan de buitenzijde van een pand in Deventer te verwijderen, omdat deze zonder de vereiste omgevingsvergunning waren geplaatst. Na het indienen van bezwaar door [appellant] op 14 januari 2011, werd dit bezwaar ongegrond verklaard en het besluit tot handhaving gehandhaafd. De rechtbank bevestigde deze besluiten op 25 juli 2011, waarna [appellant] hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State behandelt de argumenten van [appellant], die aanvoert dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is zoals deze gold voor de inwerkingtreding van de Vierde tranche Awb op 1 juli 2009. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het moment van handhaving bepalend is voor de toepasselijkheid van de wet, en dat het besluit tot bestuursdwang op 5 oktober 2010 is genomen, na de inwerkingtreding van de Wabo.

Daarnaast betoogt [appellant] dat er bijzondere omstandigheden zijn die het college zouden moeten weerhouden van handhavend optreden. De Raad van State oordeelt dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het college in vergelijkbare gevallen niet handhavend optreedt. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat [appellant] voldoende gelegenheid heeft gehad om de overtreding zelf te beëindigen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201109369/1/A1.
Datum uitspraak: 2 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Deventer,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 25 juli 2011 in zaak nr. 11/131 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Deventer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 november 2010 heeft het college [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast negen aan de buitenzijde van het pand [locatie] te Deventer geplaatste rolluiken te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 14 januari 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 5 november 2010, gehandhaafd.
Bij besluit van 31 januari 2011 heeft het college de kosten voor de toepassing van bestuursdwang op € 3.763,05 vastgesteld en bepaald dat deze kosten op [appellant] worden verhaald.
Bij uitspraak van 25 juli 2011 dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] tegen de besluiten van 14 januari 2011 en 31 januari 2011 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 21 september 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. Dul en A.I. Duivenvoorde, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), zoals die luidde voor de inwerkingtreding van de Wet van 25 juni 2009 tot aanvulling van de Awb (hierna: de Vierde tranche Awb) op 1 juli 2009 op het onderhavige geding van toepassing is. Hiertoe voert hij aan dat de eerste overtreding voor die datum heeft plaatsgevonden.
2.1.1. Ingevolge artikel IV, eerste lid, van de Vierde tranche Awb blijft, indien een bestuurlijke sanctie wordt opgelegde wegens een overtreding die plaatsvond voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.
2.1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2011 in zaak nr.
201007178/1/H1) is in een geval, waarin op of na 1 juli 2009 met bestuursdwang of een dwangsom handhavend wordt opgetreden wegens een overtreding die is aangevangen voor 1 juli 2009 maar na 30 juni 2009 ononderbroken voortduurt, ter beantwoording van de vraag wanneer de overtreding plaatsvond bepalend het moment waarop het bestuursorgaan het schriftelijke voornemen om handhavend op te treden aan de vermoedelijke overtreder toezendt, om deze de gelegenheid te bieden daarop zijn zienswijzen kenbaar te maken. Nu het schriftelijke voornemen tot het opleggen van de dwangsom op 5 oktober 2010 aan [appellant] is toegezonden, heeft de rechtbank in de enkele stelling van [appellant] dat de eerste overtreding voor 1 juli 2009 heeft plaatsgevonden, wat daar van zij, terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de Awb, zoals deze gold tot 1 juli 2009, op het onderhavige geding van toepassing is.
Het betoog faalt.
2.2. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het recht, zoals dat gold tot de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) op 1 oktober 2010, op het onderhavige geding van toepassing is. Hiertoe voert hij aan dat de eerste overtreding voor die datum is aangevangen.
2.2.1. Ingevolge artikel 1.6, eerste lid, van de Invoeringswet Wabo (hierna: de Invoeringswet), voor zover hier van belang, blijft, indien voor het tijdstip waarop de Wabo in werking treedt met betrekking tot een activiteit als bedoeld in die wet een beschikking tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom is gegeven, het onmiddellijk voor dat tijdstip ten aanzien van een zodanige beschikking geldende recht van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk wordt.
2.2.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat zich in het onderhavige geval geen situatie als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, van de Invoeringswet heeft voorgedaan. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het besluit van 5 november 2010 is genomen na inwerkingtreding van de Wabo op 1 oktober 2010. Voor de toepassing van het in artikel 1.6, eerste lid, van de Invoeringswet neergelegde overgangsrecht is, anders dan [appellant] betoogt, niet van belang wanneer de overtreding is aangevangen, doch slechts wanneer het besluit tot aanzegging van bestuursdwang, dat in onderhavige procedure aan de orde is, is genomen.
Het betoog faalt.
2.3. De rolluiken zijn zonder de daartoe vereiste omgevingsvergunning krachtens artikel 2.1, aanhef en onder a, van de Wabo geplaatst, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.
2.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zich bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan het college van handhavend optreden had behoren af te zien. Hiertoe voert hij aan dat het college in rechtens vergelijkbare gevallen niet handhavend optreedt.
2.5.1. De rechtbank heeft door [appellant] terecht niet aannemelijk gemaakt geacht dat door het college in rechtens vergelijkbare gevallen niet handhavend wordt opgetreden. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het college ter zitting heeft verklaard dat de uitvoering van het handhavingsbeleid vanwege het tekort aan personele capaciteit vertraging heeft opgelopen, maar dat inmiddels ook in andere gevallen gefaseerd en successievelijk handhavend wordt opgetreden. Ook in het geval Nieuwstraat 52 te Deventer heeft het college een mededeling gedaan van zijn voornemen tot handhavend optreden.
Het betoog faalt.
2.6. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de feitelijke uitvoering van bestuursdwang achterwege had moeten blijven. Hiertoe voert hij aan dat hij de rolluiken zelf zou hebben verwijderd, indien hij de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 30 november 2010 eerder had ontvangen. Volgens [appellant] heeft het college hem onvoldoende gelegenheid geboden om de overtreding zelf te beëindigen.
2.6.1. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat [appellant] door het college onvoldoende gelegenheid is geboden om de overtreding zelf te beëindigen. Nadat is gewacht totdat de voorzieningenrechter van de rechtbank bij uitspraak van 30 november 2010 de door [appellant] gevraagde voorziening heeft afgewezen, zijn de rolluiken op 2 december 2010 verwijderd. De enkele stelling dat [appellant] bedoelde uitspraak eerst kort voor de feitelijke toepassing van de bestuursdwang heeft ontvangen, doet aan het voorgaande niet af. De gevolgen daarvan dienen voor zijn rekening en risico te blijven, temeer nu het [appellant] bekend was dat op 30 november 2010 uitspraak zou worden gedaan. Voorts bestaat, anders dan [appellant] betoogt, geen grond voor het oordeel dat het college de bestuursdwang niet op de voor hem minst bezwarende wijze heeft geëffectueerd. De gestelde omstandigheid dat [appellant] heeft gevraagd de rolluiken achter te laten brengt, met name gelet op het bepaalde in artikel 5:29, vierde lid, van de Awb, niet mee dat het college deze niet mocht meevoeren. Het betoog dat het college de kosten voor de toepassing van bestuursdwang te hoog heeft vastgesteld, is, nog daargelaten dat dit in het geheel niet nader is onderbouwd, eerst in hoger beroep aangevoerd en dient reeds daarom buiten beschouwing te worden gelaten.
Het betoog faalt.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2012
17-593.