ECLI:NL:RVS:2012:BW4521

Raad van State

Datum uitspraak
2 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201109436/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van handhaving van een dwangsom opgelegd aan een growshop in Oss

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Het college van burgemeester en wethouders van Oss had op 26 januari 2010 een besluit genomen waarbij [appellant] werd gelast zijn bedrijfsactiviteiten, specifiek de exploitatie van een growshop, te beëindigen. Dit besluit werd onderbouwd met de stelling dat de activiteiten in strijd waren met het bestemmingsplan 'Elzenburg West', dat de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' had. Het college weigerde ook een vrijstelling te verlenen voor de exploitatie van de growshop. Na een ongegrond verklaard bezwaar en een daaropvolgend beroep bij de rechtbank, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 10 april 2012, waarbij zowel [appellant] als het college vertegenwoordigd waren. De Raad overwoog dat het gebruik van het pand voor de exploitatie van een growshop in strijd was met de bestemmingsplanvoorschriften. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen concreet zicht op legalisatie bestond, en dat het college in redelijkheid had kunnen weigeren om vrijstelling te verlenen. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 2 mei 2012.

Uitspraak

201109436/1/A1.
Datum uitspraak: 2 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Oss,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 juli 2011 in zaak nr. 10/3311 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oss.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2010 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast zijn bedrijfsactiviteiten in het pand op het perceel [locatie] te Oss, voor zover bestaande uit detailhandel, te beëindigen en beëindigd te houden en geweigerd de ten behoeve van dit gebruik gevraagde vrijstelling te verlenen.
Bij besluit van 30 augustus 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 26 januari 2010 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 15 juli 2011, verzonden op 21 juli 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 27 september 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.P.M.A. Laeyendecker, advocaat te Oss, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.W.B. Verhoeven, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] exploiteerde ten tijde van het nemen van het besluit van 30 augustus 2010 onder meer een zogenoemde growshop in het op industrieterrein "Elzenburg West" gelegen pand.
2.2. Ingevolge het ten tijde van belang geldende bestemmingsplan "Elzenburg West" rust op het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden".
Ingevolge artikel 3, lid I, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor doeleinden van handel en/of bedrijf.
Ingevolge lid III, onderdeel 1, is het verboden de grond en de bebouwing te gebruiken op een wijze en tot een doel in strijd met de aan deze gronden gegeven bestemming.
Ingevolge lid III, onderdeel 2, onder c, voor zover hier van belang, wordt onder zodanig verboden gebruik in ieder geval detailhandel verstaan.
Ingevolge lid III, onderdeel 4.1., aanhef en onder d, kan het college vrijstelling verlenen van het bepaalde in onderdeel 2, onder c, voor de verkoop van goederen, waarvan de verkoop niet in woonwijken en/of winkelcentra kan plaatsvinden met het oog op brandgevaar en/of gevaar voor verstoring van het woonmilieu.
2.3. Het gebruik van het pand voor de exploitatie van een growshop is in strijd met artikel 3, lid III, onderdeel 1, van de planvoorschriften, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.
2.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat concreet zicht op legalisatie bestond, omdat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat krachtens artikel 3, lid III, onderdeel 4.1., aanhef en onder d, van de planvoorschriften niet alsnog vrijstelling kan worden verleend. Hiertoe voert hij aan dat de vestiging van een growshop ter plaatse van het perceel past binnen het gemeentelijk detailhandelsbeleid. In dit verband voert hij aan dat dit beleid ten aanzien van een dergelijke vorm van perifere detailhandel niet in clustering voorziet.
2.5.1. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren krachtens artikel 3, lid III, onderdeel 4.1., aanhef en onder d, van de planvoorschriften vrijstelling te verlenen. Hierbij heeft het college terecht in aanmerking genomen dat de growshop niet in overeenstemming is met het in de op 14 februari 2008 door de raad van de gemeente Oss vastgestelde notitie "Visie op de detailhandelsstructuur 2007-2015" (hierna: de notitie) neergelegde beleid, omdat het perceel niet binnen een specifiek winkelgebied is gelegen en ter plaatse geen detailhandel is toegestaan. Er bestaat, anders dan [appellant] betoogt, geen grond voor het oordeel dat de growshop als perifere detailhandel als bedoeld in de notitie kan worden aangemerkt. De aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten zijn niet zodanig dat deze niet in of aan de rand van bestaande winkelcentra zouden kunnen plaatsvinden. [appellant] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat het feitelijk onmogelijk is om vervangende winkelruimte te vinden.
Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2012
17-593.