201200104/4/R1.
Datum uitspraak: 27 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker] en anderen, wonend te Laren,
de raad van de gemeente Laren,
verweerder.
Bij besluit van 28 november 2011 heeft de raad het bestemmingsplan
"Laren Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 2012, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 maart 2012, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 april 2012, waar [verzoeker] en anderen, bijgestaan door mr. G.F. Hovestad, advocaat te Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door E.J.J. Engels, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [belanghebbende].
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet, voor zover thans van belang, in de herontwikkeling van een gedeelte van het perceel aan de Torenlaan 64 (hierna: het perceel).
2.3. [verzoeker] en anderen betogen dat aan een deel van het perceel ten onrechte de bestemming "Tuin" is toegekend. Volgens hen wordt het bosrijke karakter van de omgeving hierdoor onevenredig aangetast. Zij voeren in dit kader voorts aan dat aan een smalle strook grond gelegen voor de bosstrook ten onrechte de bestemming "Groen" is toegekend. Op deze gronden is een laurierhaag geplant die volgens [verzoeker] en anderen eveneens het bosrijke karakter van de omgeving aantast. Daarnaast richten [verzoeker] en anderen zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel. Zij vrezen dat hier woningen en kantoren zullen worden opgericht, hetgeen zij niet passend achten in de omgeving. Tot slot betogen [verzoeker] en anderen dat aan het pad ter hoogte van de erfafscheiding aan de Co Bremanlaan ten onrechte de bestemming "Groen" is toegekend, omdat de bestemmingsregeling het mogelijk maakt dit pad als inrit voor het perceel te gebruiken. Volgens [verzoeker] en anderen leidt dit tot veel overlast. Teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen, hebben [verzoeker] en anderen verzocht tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4. Aan een gedeelte van het perceel aan de zijde van de Co Bremanlaan is de bestemming "Bos" toegekend. De gronden waaraan de bestemming "Tuin" is toegekend zijn gelegen achter deze bosstrook. In hetgeen [verzoeker] anderen hebben aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het bosrijke karakter van de omgeving dusdanig wordt aangetast dat dit het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat de bosstrook een breedte heeft van ongeveer 15 m en er vanaf de Co Bremanlaan geen direct zicht bestaat op de gronden met de tuinbestemming. Voorts acht de voorzitter het van belang dat de gronden waaraan de bestemming "Tuin" is toegekend hoofdzakelijk zijn bestemd voor tuinen en groenvoorzieningen en op deze gronden slechts kleinschalige bebouwing is toegelaten.
Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat ten gevolge van de omstandigheid dat aan een smalle strook grond gelegen voor de bosstrook de bestemming "Groen" is toegekend het bosrijke karakter van de omgeving dusdanig wordt aangetast dat dit het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Daarbij betrekt de voorzitter dat gronden binnen de bestemming "Groen" hoofdzakelijk zijn bestemd voor groenvoorzieningen en dat de bosstrook direct grenst aan deze groenstrook. De raad heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Co Bremanlaan een groen en bosrijk karakter zal behouden. Bovendien is de laurierhaag waar [verzoeker] en anderen op hebben gewezen reeds aanwezig, zodat de voorzitter niet inziet waarom op dit punt de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
2.5. Aan een gedeelte van het perceel is voorts de bestemming "Wonen" toegekend. De voorzitter stelt voorop dat [belanghebbende] op de eerdere zitting van 2 maart 2012 heeft toegezegd dat ter plaatse van het bestemmingsvlak "Wonen" geen ontwikkelingen zullen plaatsvinden en hij geen aanvraag zal doen voor een eventueel benodigde omgevingsvergunning voor bouwen totdat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure. Niet is gebleken dat [belanghebbende] zich niet aan deze toezegging heeft gehouden. Ter zitting heeft hij deze toezegging nogmaals bevestigd.
Binnen het bestemmingsvlak met de bestemming "Wonen" is geen bouwvlak opgenomen. Ingevolge artikel 19, lid 19.2, onder 2, sub f, van de planregels zijn ter plaatse uitsluitend bijgebouwen met een totale maximale oppervlakte van 100 m² toegelaten. Ingevolge lid 19.2, onder 2, sub h, bedraagt de maximale hoogte van deze bijgebouwen 3 m. Anders dan [verzoeker] en anderen kennelijk veronderstellen, voorziet het plan ter plaatse derhalve niet in grootschalige woningbouw of kantoorgebouwen.
In hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Wonen" ziet de voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.6. Ten aanzien van het pad ter hoogte van de erfafscheiding aan de Co Bremanlaan, heeft [belanghebbende] ter zitting verklaard dat hij uitsluitend het bestaande pad wenst te gebruiken als inrit voor het perceel. Naar het oordeel van de voorzitter brengt dit gebruik geen feitelijk onomkeerbare situatie met zich, zodat in zoverre geen spoedeisend belang bestaat bij het treffen van een voorlopige voorziening.
2.7. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L. Brand, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Brand
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2012