201106694/1/A3.
Datum uitspraak: 2 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D], allen wonend te Den Haag,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 mei 2011 in zaak nr. 11/893 in het geding tussen onder meer:
de burgemeester van Den Haag.
Bij besluit van 26 juli 2010 heeft de burgemeester aan de besloten vennootschap Dekxels B.V. onder het stellen van voorschriften vergunning verleend voor het exploiteren van een horeca-inrichting op het perceel Denneweg 130 te Den Haag (hierna: het perceel).
Naar aanleiding van door [appellanten] en [7 belanghebbenden] daartegen gemaakte bezwaren heeft de burgemeester dat bij besluit van 17 december 2010 herroepen, opnieuw exploitatievergunning verleend, doch daaraan nadere voorschriften verbonden.
Bij uitspraak van 4 mei 2011, verzonden op 10 mei 2011, heeft de rechtbank het door [appellanten] en [7 belanghebbenden] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] (hierna: [appellant A] en anderen) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2012, waar [appellant A], [appellant B] en [appellant D], bijgestaan door mr. H. Snijders-Borst, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. R.W.I. Alkema, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2:28, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening voor de Gemeente Den Haag (hierna: de APV), voor zover thans van belang, is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een horeca-inrichting te exploiteren.
Ingevolge artikel 2:28C, eerste lid, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, weigert de burgemeester de vergunning, indien de exploitatie in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 43, tweede lid, van de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Binnenhof e.o." (hierna: het bestemmingsplan) mag op het tijdstip van het van kracht worden van het plan bestaand gebruik van de in het plan begrepen gronden en/of daarop staande opstallen, dat in strijd is met het plan, worden voortgezet of worden gewijzigd in een ander gebruik, indien de afwijking van het plan door deze wijziging naar de aard niet wordt vergroot.
2.2. [appellant A] en anderen betogen dat de rechtbank, door te overwegen dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het overgangsrecht van het bestemmingsplan op de exploitatie van toepassing is, heeft miskend dat een andere ondernemer de horeca-inrichting sedert 1 december 2008 exploiteert en deze niet binnen dertien weken een nieuwe exploitatievergunning heeft aangevraagd. De exploitatievergunning van 14 juni 2002 is derhalve vervallen. Hierdoor kan de exploitatie geen voortzetting zijn van de vorige en is het overgangsrecht van het bestemmingsplan er niet op van toepassing. De exploitatie van de tuin als terras is daarom in strijd met het bestemmingsplan.
2.2.1. Niet in geschil is dat het gebruik van de tuin als terras in strijd is met de bestemming "Tuin" die ingevolge het bestemmingsplan op een gedeelte van het perceel rust. Artikel 43, tweede lid, van de voorschriften ziet op het gebruik dat van de desbetreffende gronden wordt gemaakt. Met de aanvraag van de exploitatievergunning voor het perceel wordt geen ander gebruik van de tuin beoogd, dan met de exploitatievergunning van 14 juni 2002 was toegestaan. Niet in geschil is dat de tuin sinds die dag onafgebroken als terras in gebruik is geweest. Dat dit vanaf 1 december 2008, naar gesteld, in strijd met artikel 2:28, eerste lid, van de APV gebeurt, doet daaraan niet af. De rechtbank heeft derhalve met juistheid geoordeeld dat de burgemeester het gebruik van de tuin als terras terecht voortgezet gebruik heeft geacht, waarop het overgangsrecht van het bestemmingsplan van toepassing is. Het betoog van [appellant A] en anderen dat uit de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2004 in zaak nr.
200305165/1volgt dat gebruik niet kan worden geacht te zijn voortgezet, indien een vergunning voor dat gebruik is vervallen, berust op een verkeerde lezing van die uitspraak.
2.3. Het betoog faalt. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2012