201111134/1/A2.
Datum uitspraak: 2 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Capelle aan den IJssel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 september 2011 in zaak nr. 11/1052 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (lees: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).
Bij onderscheiden besluiten van 29 juni 2010 heeft de raad voor rechtsbijstand Amsterdam drie aan [appellant] verstrekte toevoegingen tussentijds beëindigd.
Bij besluit van 27 oktober 2010 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 september 2011, verzonden op 9 september 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 oktober 2011, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2012, waar [appellant], in persoon, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 33, lid 1, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand, voor zover hier van belang, kan de raad de toevoeging, anders dan op verlangen van de aanvrager, beëindigen indien de aanvrager de voor een goede behartiging van zijn zaak noodzakelijke medewerking weigert.
In het Handboek Toevoegen noemt de raad een drietal redenen op grond waarvan een rechtsbijstandverlener om beëindiging kan vragen. Eén van de genoemde redenen is dat het vertrouwen tussen cliënt en rechtsbijstandverlener is geschaad.
2.2. Op 20 april 2010 heeft de toenmalige rechtsbijstandverlener van [appellant] de raad verzocht de aan [appellant] toegekende toevoegingen tussentijds te beëindigen omdat er sprake is van een vertrouwensbreuk tussen hem en [appellant].
De raad heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze in te dienen tegen het voornemen van de raad om de toevoegingen tussentijds te beëindigen. [appellant] heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Bij onderscheiden besluiten van 29 juni 2010 heeft de raad daarom conform zijn voornemen de drie toevoegingen tussentijds beëindigd.
2.3. [appellant] heeft in reactie op de uitspraak van de rechtbank een "Verzoek om doorzending hoger beroepschrift" ingezonden en daarin vermeld dat hij meent dat de Afdeling onbevoegd is daarvan kennis te nemen en dat dit dient te worden doorgezonden aan de rechtbank als, wat hij noemt, een verzoek om toepassing van het buitenwettelijk rechtsmiddel ambtshalve vervallenverklaring. Anders dan [appellant] meent staat tegen de uitspraak van de rechtbank van 8 september 2011 ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Wet op de Raad van State hoger beroep open. De Afdeling beschouwt de brief, bij de Afdeling binnengekomen op 20 oktober 2011, waarin [appellant] verzoekt om vernietiging van de uitspraak van de rechtbank daarom als hogerberoepschrift.
2.4. [appellant] heeft zijn betoog dat de rechtbank buiten de grenzen van het geschil is getreden niet onderbouwd en de uitspraak biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de rechtbank, zoals [appellant] aanvoert, ten onrechte uitspraak heeft gedaan over de rechtmatigheid van de door de raad genomen besluiten. Het betoog faalt dan ook.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2012