201107003/1/R2.
Datum uitspraak: 2 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Putte, gemeente Woensdrecht,
2. [appellant sub 2], wonend te Putte, gemeente Woensdrecht,
raad van de gemeente Woensdrecht,
verweerder.
Bij besluit van 12 mei 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Partiële herziening Centrum Putte Bradfordstraat 53" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 februari 2012, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. H.U. van der Zee, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., en de raad, vertegenwoordigd door K. Kegel en P.J.G. Adriaensen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Tevens is ter zitting verschenen de Woningstichting Woensdrecht, vertegenwoordigd door H.J. de Wolf.
2.1. Het bestemmingsplan "Partiële herziening Centrum Putte Bradfordstraat 53" voorziet in de ontwikkeling van 15 zorgappartementen op de hoek van de Bradfordstraat en de Sint Dionysiusstraat te Putte.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] kunnen zich niet met het plan verenigen.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.2. [appellant sub 1] stelt dat de gemeentelijke herontwikkeling van de planlocatie waarschijnlijk al dateert van 2009 of eerder doch dat hij daarvan destijds niet op de hoogte is gesteld.
2.2.1. De Afdeling overweegt dat ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aanvangt met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Het ontwerpbestemmingsplan heeft overeenkomstig de procedurebepalingen in de Wro ter inzage gelegen van 9 december 2010 tot en met 19 januari 2011. Voor zover [appellant sub 1] beoogt te betogen dat hij geen inspraakmogelijkheden in 2009 of eerder heeft gehad, overweegt de Afdeling dat het bieden van inspraak geen deel uitmaakt van de in de Wro geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting, zo daarvan al sprake zou zijn, heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Het betoog faalt.
2.3. [appellant sub 1] betoogt dat de in het plan voorziene bebouwing zal leiden tot een aantasting van zijn privacy en uitzicht.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant sub 1] door de voorziene bebouwing gezien de afstand tot zijn woning niet onevenredig in zijn privacy en uitzicht wordt beperkt.
2.3.2. [appellant sub 1] is woonachtig in het ten oosten van het plangebied gelegen appartementencomplex. Hoewel niet is uitgesloten dat de privacy van [appellant sub 1] enigszins zal worden aangetast en dat het plan enige gevolgen zal hebben voor zijn uitzicht, overweegt de Afdeling dat, gelet op de afstand van ongeveer 15 meter van de te realiseren zorgappartementen tot de woning van [appellant sub 1] en in aanmerking nemende dat de woning van [appellant sub 1] is gelegen in een dorspkern en geen recht bestaat op blijvend vrij uitzicht, niet is gebleken dat zijn woon- en leefklimaat ten gevolge van het plan onevenredig zal worden aangetast.
2.4. Wat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 1] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
Het beroep van [appellant sub 2]
Schaduwwerking en aantasting privacy en uitzicht
2.5. [appellant sub 2] betoogt dat de in het plan voorziene bebouwing gezien de toegestane bouwhoogte zal leiden tot schaduwwerking en een aantasting van zijn privacy en uitzicht.
In dit verband voert hij aan dat het in de plantoelichting opgenomen onderzoek schaduwbepaling door het bureau Sturm Architecten van juni 2010 geen betrekking heeft op zijn perceel zodat hij onverminderd vasthoudt aan zijn standpunt dat de in het plan voorziene bebouwing zal leiden tot meer schaduw en dus verminderde daglichttoetreding in zijn woning.
2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de schaduwbepaling van juni 2010 weliswaar betrekking heeft op het ten oosten van het plangebied gelegen appartementencomplex, doch eveneens toepasbaar is op de ten westen van het plangebied gelegen woning van [appellant sub 2] met dien verstande dat de bevindingen voor wat betreft de ochtend en de avond dienen te worden omgedraaid. Daarbij wijst de raad erop dat de schaduwhinder in de woning van [appellant sub 2] minder zal zijn dan uit de schaduwbepaling volgt, nu de afstand van zijn woning tot de te realiseren zorgappartementen twee maal zo groot is als de afstand van de te realiseren zorgappartementen tot het ten oosten van het plangebied gelegen appartementencomplex. Een en ander wordt volgens de raad bevestigd door de aanvullende schaduwbepaling van september 2011 uitgevoerd door bureau Sturm Architecten, die ziet op de schaduwwerking vanwege de in het plan voorziene bebouwing op het perceel van [appellant sub 2]. Volgens de raad is de schaduwwerking te rechtvaardigen. Voorts wordt [appellant sub 2] door de voorziene bebouwing niet onevenredig in zijn privacy en uitzicht beperkt, aldus de raad.
2.5.2. Blijkens artikel 3.2.1, onder c en d, van de planregels bestaat het te realiseren pand uit drie bouwlagen met een maximale goot- en bouwhoogte van 10 meter.
De woning van [appellant sub 2] bevindt zich ten westen van het plangebied aan de overzijde van de Sint Dionysiusstraat.
In de schaduwbepalingen van juni 2010 en september 2011 zijn afbeeldingen opgenomen van de schaduwwerking ten gevolge van de zon voor 21 maart, 21 juni en 21 september, vanaf 8.00 uur. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat uit beide schaduwbepalingen, in het bijzonder die van september 2011, valt af te leiden dat vanwege de ligging van het perceel van [appellant sub 2] ten opzichte van de zon, schaduwwerking vanwege de in het plan voorziene bebouwing alleen in de vroege ochtenduren plaatsvindt. Gezien de verrichte schaduwbepalingen bestaat geen grond voor het oordeel dat de in het plan voorziene bebouwing een zodanige vermindering van zonlicht op het perceel van [appellant sub 2] tot gevolg zal hebben dat de raad de bezwaren van [appellant sub 2] niet ondergeschikt heeft kunnen achten aan de met deze bouw gediende belangen.
Ten aanzien van de vrees voor vermindering van de lichtinval overweegt de Afdeling dat enige vermindering van de lichtinval in de woning van [appellant sub 2] tijdens de wintermaanden niet valt uit te sluiten. Gelet op de afstand van 20 meter van de te realiseren zorgappartementen tot de woning van [appellant sub 2] en de eerder genoemde bouwhoogte heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat de vermindering van daglichttoetreding zodanig zal zijn dat de raad hieraan doorslaggevende betekenis had moeten toekennen. Voor zover gelet op de ligging van de woning van [appellant sub 2] ten opzichte van de te realiseren zorgappartementen en de eerder genoemde afstand al sprake is van een aantasting van zijn privacy en uitzicht is voorts niet gebleken dat zijn woon- en leefklimaat ten gevolge van het plan in zoverre onevenredig zal worden aangetast. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat de woning van [appellant sub 2] is gelegen in een dorpskern en er geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht.
2.6. [appellant sub 2] betoogt dat de raad bij de bepaling van het benodigd aantal parkeerplaatsen is uitgegaan van onjuiste cijfers en berekeningen en er onvoldoende rekening is gehouden met de benodigde bevoorrading van de in het plangebied te realiseren zorgappartementen en de ten gevolge van de toekomstige herontwikkeling van het nabijgelegen Tervoplein te verwachten toenemende parkeerdruk en verkeersintensiteit.
2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat op basis van parkeercijfers uit de Aanbeveling Stedelijke Verkeersvoorzieningen 2004 (hierna: de ASVV 2004) van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw is berekend hoeveel parkeerplaatsen voor de te realiseren zorgappartementen nodig zijn. Direct aansluitend aan de nieuwe ontwikkeling zullen 6 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Hiermee wordt volgens de raad tevens voldaan aan de minimumnormen voor parkeren zoals gesteld in het Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan 2011, vastgesteld op 22 maart 2011 en gepubliceerd op 13 april 2011 (hierna: het GVVP 2011).
2.6.2. Voor het berekenen van het benodigde aantal parkeerplaatsen is de raad uitgegaan van de gemeentelijke parkeernormen bij het bepalen waarvan de ASVV 2004 als uitgangspunt heeft gediend. Daarbij heeft de raad blijkens de plantoelichting aangesloten bij het parkeercijfer dat volgens de ASVV 2004 geldt voor een serviceflat of aanleunwoning. Op basis van de ASVV 2004 zijn in die situatie minimaal 5 parkeerplaatsen nodig. De raad is voornemens direct aansluitend aan de nieuwe ontwikkeling 6 parkeerplaatsen te realiseren. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat aan de overzijde van de weg in de openbare ruimte nog 2 parkeerplaatsen beschikbaar zullen zijn. Nu blijkens de plantoelichting de te realiseren nieuwbouw een woonvorm van begeleid wonen voor mensen met een verstandelijke beperking omvat, is de raad niet ten onrechte uitgegaan van het parkeercijfer voor een serviceflat of aanleunwoning, die in de ASVV 2004 worden gedefinieerd als zelfstandige woningen met beperkte zorgvoorzieningen. Voorts stelt de raad zich terecht op het standpunt dat in het kader van het GVVP 2011 de te realiseren nieuwbouw valt onder de typering 'woning met zorgbehoefte'. De voor deze typering vastgestelde gemeentelijke parkeernorm bedraagt minimaal 0,3 en maximaal 0,6 parkeerplaatsen per woning. Daarbij heeft de raad van belang kunnen achten dat, gelet op de hiervoor vermelde doelgroep van de zorgappartementen, de toekomstige bewoners vanwege hun verstandelijke beperking doorgaans niet zelf over een auto zullen beschikken, zodat kan worden uitgegaan van de minimum parkeernorm van 0,3 parkeerplaatsen per woning ten behoeve van bezoekers. Voor 15 zorgappartementen komt dat uit op afgerond 5 parkeerplaatsen.
Anders dan [appellant sub 2] stelt, verplicht het GVVP 2011 bij de ontwikkeling van 'woningen met zorgbehoefte' niet tot het realiseren van parkeerplaatsen op eigen terrein.
Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat het plan ten onrechte niet bepaalt waar en wanneer de bevoorrading van de te realiseren zorgappartementen zal plaatsvinden, overweegt de Afdeling dat, nog daargelaten of de raad gehouden was voorzieningen op dit punt in het plan vast te leggen, de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, gelet op de aard van de te ontwikkelen bebouwing enig bevoorradingsverkeer niet is uitgesloten, doch dat de omvang daarvan gering zal zijn, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat daardoor overlast is te verwachten.
Verder betoogt [appellant sub 2] tevergeefs dat bij het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen onvoldoende rekening is gehouden met de omvang van de behoefte aan parkeerplaatsen als gevolg van de ontwikkeling van het aan het plangebied grenzende Tervoplein. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 20 juni 2007 in zaak nr.
200606965/1, dient bij de beantwoording van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisering van het plan.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat met de beoogde aanleg van 6 parkeerplaatsen het project voorziet in voldoende parkeergelegenheid.
2.7. [appellant sub 2] stelt zich op het standpunt dat de verkeersveiligheid in het geding komt vanwege de parkeeroverlast nu onvoldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Volgens [appellant sub 2] is daardoor de bereikbaarheid van de Bradfordstraat voor hulpdiensten onvoldoende en vormen de parkeerplaatsen een obstakel voor vrachtwagens bij de bevoorrading van winkels. Tevens wijst [appellant sub 2] op een toename van de verkeersintensiteit als gevolg van het plan.
2.7.1. De raad wijst erop dat de wegbreedte van de Bradfordstraat niet wijzigt door de met het plan beoogde ontwikkeling. Voorts voert de raad aan dat de Bradfordstraat een doodlopende straat is, die geen functie heeft voor de bevoorrading van winkels. Tevens stelt de raad zich op het standpunt dat het plan slechts tot een geringe verkeerstoename leidt en daardoor geen invloed heeft op de verkeersafwikkeling op de Bradfordstraat.
2.7.2. Met betrekking tot de verkeersveiligheid overweegt de Afdeling dat [appellant sub 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze ten gevolge van het plan zal verminderen. Zoals hiervoor onder 2.6.2. is overwogen, is de Afdeling van oordeel dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het project voorziet in onvoldoende parkeergelegenheid, zodat [appellant sub 2] niet kan worden gevolgd in zijn standpunt dat parkeeroverlast zal ontstaan. Voorts acht de Afdeling van belang dat de wegbreedte van de Bradfordstraat niet wijzigt door de geplande ontwikkeling. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het plan leidt tot een sterke toename van de verkeersintensiteit. Voor zover [appellant sub 2] wijst op overlast van sluipverkeer, overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is gemaakt dat dit veroorzaakt zal worden door het plan. Nu de Bradfordstraat voor motorvoertuigen een doodlopende straat is en een voetgangersverbinding vormt tussen de Sint Dionyssiusstraat en de Antwerpsestraat, heeft de raad in redelijkheid kunnen aannemen dat de verkeersbewegingen voornamelijk zullen bestaan uit bestemmingsverkeer. De plantoelichting vermeldt een toename van ongeveer 78 verkeersbewegingen per dag. Deze toename is niet zodanig dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ontsluiting van de Bradfordstraat door het plan geen problemen zal opleveren.
2.8. [appellant sub 2] stelt dat het akoestisch onderzoek niet deugdelijk is omdat daarin is uitgegaan van onjuiste en onvolledige verkeerstellingen.
2.8.1. De raad wijst erop dat het onderzoek verricht door AGEL Adviseurs en waarvan de resultaten zijn neergelegd in het bij de plantoelichting als bijlage opgenomen akoestisch rapport naar aanleiding van de ingediende zienswijzen is bezien door de Regionale Milieudienst (hierna: de RMD) die hierop een aanvullling heeft geschreven, die eveneens als bijlage bij het plan is opgenomen. Indien [appellant sub 2] van mening is dat de onderzoeken niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand zijn gekomen, had het op zijn weg gelegen een tegenadvies over te leggen, aldus de raad.
2.8.2. In opdracht van de raad heeft AGEL Adviseurs een akoestisch onderzoek verricht en de resultaten daarvan neergelegd in een rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeer ontwikkelingsplan Bradfordstraat te Putte" van 9 april 2009, dat is opgenomen als bijlage bij de toelichting op het plan. Onderzocht is de geluidbelasting ter plaatse van de te realiseren zorgappartementen ten gevolge van de Antwerpsestraat en de Bradfordstraat. Naar aanleiding van tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediende zienswijzen die betrekking hadden op het aspect geluid, heeft de RMD de raad desgevraagd geadviseerd een aanvulling op het akoestisch onderzoek te verlangen om het verkeer op de Sint Dionysiusstraat bij het onderzoek te betrekken alsmede duidelijkheid te verschaffen over de door de gemeente Woensdrecht verstrekte en in het akoestisch onderzoek gehanteerde verkeerscijfers. Dit heeft geresulteerd in een "Erratum akoestisch onderzoek" van 24 maart 2011. Uit dit erratum blijkt dat de verkeerscijfers voor de Sint Dionysiusstraat zijn gebaseerd op de cijfers die voor de Bradfordstraat zijn gebruikt, gecorrigeerd voor de achterliggende woonwijk en de ligging en functie van de weg. In het akoestisch onderzoek is voor wat betreft de verkeersintensiteit van de Bradfordstraat uitgegaan van 585 motorvoertuigen per etmaal. De raad heeft ter zitting toegelicht dat dit cijfer is gebaseerd op verkeerstellingen. Zekerheidshalve is voor de Sint Dionysiusstraat vervolgens uitgegaan van 1000 motorvoertuigen per etmaal. Dit betreft een aanname van bijna een verdubbeling ten opzichte van de Bradfordstraat. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de feitelijke situatie op de Sint Dionysiusstraat wat betreft verkeersintensiteit en -verdeling wezenlijk anders is dan in het akoestisch onderzoek is aangenomen.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek niet als deugdelijk kan worden aangemerkt en dat de raad zich daarop niet in redelijkheid heeft mogen baseren bij de vaststelling van het plan.
Economische uitvoerbaarheid
2.9. [appellant sub 2] heeft twijfels bij de economische uitvoerbaarheid van het plan, nu het onvoldoende blijk geeft van onderzoek hiernaar.
2.9.1. De plantoelichting vermeldt dat het plan een particulier initiatief betreft en dat de uitvoeringsrisico's liggen bij de ontwikkelaar. Onweersproken is dat ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling een anterieure overeenkomst is gesloten met de betrokken projectontwikkelaar waarin financiële afspraken zijn gemaakt. Voorts heeft de raad toegelicht dat de dekking van de kosten plaatsvindt door uitgifte van woningen via een woningcorporatie en aan particulieren. De woningstichting en de zorgverlener, met wie de woningstichting het plan heeft opgezet, zien voldoende vraag naar de te realiseren specifieke woonvorm met zorg. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de woningcorporatie en de zorgverlener hier ten onrechte vanuit gaan. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat de economische uitvoerbaarheid niet is verzekerd.
2.10. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn ongegrond.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2012