201109364/1/R3.
Datum uitspraak: 2 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de vereniging Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort (hierna: de SGLA), gevestigd te Amersfoort,
2. [appellant sub 2], wonend te Amersfoort,
de raad van de gemeente Amersfoort,
verweerder.
Bij afzonderlijke besluiten van 28 juni 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Hogewegzone" en het exploitatieplan "Hogewegzone" vastgesteld.
Tegen deze besluiten hebben de SGLA bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De SGLA, de raad en de stichting Stichting De Alliantie (hierna: De Alliantie) hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2012, waar de SGLA, vertegenwoordigd door P. de Langen en M.A. Pasman, en de raad, vertegenwoordigd door P. Reffeltrath, R. Titulaer, L. Visscher en K.E. Vlaar-Zijderveld, allen werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting De Alliantie, vertegenwoordigd door O. Vreugdenhil en A.S.G. de Vreeze, bijgestaan door mr. D.A. Cleton, verschenen.
Beroepen tegen het bestemmingsplan
2.1. Het bestemmingsplan voorziet in de sloop van ongeveer 160 woningen en de bouw van 750 tot 870 woningen in verschillende woningbouwcategorieën, een sportcomplex met een overdekt zwembad en sporthal en een ongelijkvloerse kruising van de Hogeweg en de Operaweg.
2.2. De raad heeft betoogd dat de SGLA niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan worden aangemerkt, omdat de doelstellingen in haar statuten te algemeen zijn om op grond daarvan aan te kunnen nemen dat haar belangen rechtstreeks zijn betrokken bij het bestreden besluit. Bovendien worden alleen feitelijke werkzaamheden verricht ten behoeve van bestuursrechtelijke procedures, aldus de raad.
2.2.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), voor zover hier van belang, kan een belanghebbende beroep instellen tegen een besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.2.2. Blijkens artikel 3, eerste en tweede lid, van de statuten heeft de SGLA ten doel de bevordering en bescherming van de kwaliteit van het woon- en leefklimaat en het behouden en het verbeteren van de natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de flora en de fauna, de kwaliteit van het milieu, waaronder begrepen doch niet beperkt tot de lucht, geluid, de bodem en het water en de gezondheid van mensen; de kwaliteit van een goede ruimtelijke ordening, waaronder begrepen doch niet beperkt tot de problematiek rond verkeersafwikkeling en parkeren, alles in de ruimste zin des woords.
Blijkens artikel 3, derde lid, van de statuten omvat het werkgebied van de SGLA de gemeente Amersfoort en de aangrenzende gemeenten.
De feitelijke werkzaamheden van de SGLA bestaan volgens opgave naast het voeren van juridische procedures uit overleg en bemiddeling met het gemeentebestuur, beïnvloeding van politieke programma's en deelname aan inspraakprocessen. Gelet op de doelstellingen van de SGLA zoals beschreven in haar statuten, die territoriaal beperkt zijn tot de gemeente Amersfoort en omliggende gemeenten, bezien in samenhang met de feitelijke werkzaamheden die zij verricht, is de Afdeling van oordeel dat de SGLA door het bestreden besluit rechtstreeks wordt getroffen in een belang dat zij in het bijzonder behartigt. Zij kan dan ook als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb worden aangemerkt.
2.3. [appellant sub 2] en de SGLA komen op tegen de vaststelling van het gehele plan en betogen dat geen behoefte bestaat aan de bouw van de woningen nu deze worden gebouwd voor doelgroepen die al zijn voorzien en de woningmarkt stagneert.
2.3.1. Ter onderbouwing van de behoefte aan deze woningen is aan het bestemmingsplan de "Woonvisie Amersfoort 2006-2010: vitaliteit en verscheidenheid in een ongedeelde stad (gemeente Amersfoort, juni 2006)" ten grondslag gelegd. Hierin staat dat binnen de gemeente Amersfoort de behoefte bestaat aan zowel huur- als koopwoningen en dan met name betaalbare eengezinswoningen en seniorenwoningen voor diverse doelgroepen. De woningbehoefte wordt bevestigd in het concept van de "Woonvisie Amersfoort 2011-2020: Amersfoort, stad om in te wonen (mei 2011)", waarin een woningbehoefte is geconstateerd van 900 woningen per jaar tot 2020.
In aansluiting op deze rapportages zullen in het plangebied volgens het verweerschrift woningen worden gebouwd voor senioren, startende kopers, jonge een- en tweepersoonshuishoudens en gezinnen met kinderen. Gezien de ligging van het plangebied, de in het plan geboden flexibiliteit om in te spelen op toekomstige ontwikkelingen in de woningmarkt en het feit dat de te realiseren woningen gefaseerd op de markt zullen worden gebracht, is er volgens de raad geen aanleiding te veronderstellen dat sprake zal zijn van overcapaciteit.
2.3.2. De enkele omstandigheid dat de woningmarkt op dit moment stagneert laat, gelet op het voorgaande, onverlet dat de raad zich ten tijde van het bestreden besluit in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er binnen de planperiode van 10 jaar aan de in het plan voorziene woningen behoefte bestaat.
2.4. De SGLA betoogt dat artikel 8 van de planregels behorend bij de bestemming "Wonen (W)" is vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Dit omdat diverse woningbouwvarianten en diverse bouwhoogtes en bebouwingspercentages kunnen worden gerealiseerd.
2.4.1. Ingevolge artikel 8.1, onder a, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Wonen (W)" aangewezen gronden bestemd voor wonen. Ingevolge artikel 8.2 van de planregels, voor zover hier van belang, mogen maximaal 870 woningen worden gebouwd binnen de aanduiding "bouwvlak". Voorts mag het aantal woningen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" op de verbeelding is aangegeven. De bouwhoogte van gebouwen mag volgens dit artikel in samenhang met de verbeelding niet meer bedragen dan 68 m onderscheidenlijk 65 m voor drie woontorens. Voor de overige gebouwen zijn maximale bouwhoogtes opgenomen van respectievelijk 40 m, 31 m, 30 m, 28 m, 25 m, 22 m, 18 m, 17 m, 14 m, 10 m en 8 m. Verder mag het bebouwingspercentage binnen het bouwvlak niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwingspercentage" op de verbeelding is aangegeven, met dien verstande dat in geval er geen aanduiding is opgenomen, het maximale bebouwingspercentage 100% bedraagt.
2.4.2. Anders dan de SGLA betoogt wordt naar het oordeel van de Afdeling in de artikelen 8.1 en 8.2 van de planregels voldoende inzicht geboden met betrekking tot de vraag welke toekomstige ontwikkelingen mogelijk zijn op de gronden met de bestemming "Wonen (W)". Hierbij wordt in aanmerking genomen dat blijkens de planregels alle in het plangebied toegestane bouwhoogtes zijn begrensd en bekend is op welke locaties in het plangebied welke bouwhoogten toegestaan zijn. Weliswaar kan blijkens het bestreden besluit bij de invulling van het plangebied een keuze worden gemaakt uit diverse woningbouwvarianten, maar deze zullen moeten passen binnen de in artikel 8 van de planregels gestelde maatvoerings- en bebouwingseisen. Voor zover de SGLA heeft betoogd dat dubbelbestemmingen niet als concrete onderdelen op de verbeelding zijn opgenomen wordt overwogen dat, anders dan de SGLA meent, de bestemmingen "Waarde - Archeologie (WR-A)", "Leiding - Gas (L-G)" en "Waarde - Ecologie (WR-E)" als aparte bestemmingen op de verbeelding zijn opgenomen.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat artikel 8 van de planregels niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.
2.5. [appellant sub 2] betoogt dat het zicht op de karakteristieke Onze-Lieve-Vrouwetoren van Amersfoort verdwijnt door de bebouwing die in het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
2.5.1. De toren ligt in het centrum van Amersfoort op ongeveer 1,5 km van het plangebied. Uit het bestreden besluit blijkt dat de zichtlijnen op de toren pas goed waarneembaar zijn vanaf het kruispunt van de Hogeweg met de Ringweg buiten het plangebied. Vanaf die locatie is er zicht op de toren vanaf de as van de weg. Voorts blijkt uit het bestreden besluit dat de zichthoek aan de oostzijde van het kruispunt in het plangebied steeds meer wordt beperkt door de daar aanwezige bomenrijen.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het zicht op de toren als gevolg van de bouwmogelijkheden in het plan niet onaanvaardbaar zal worden aangetast.
2.6. De SGLA betoogt dat hoogbouw van maximaal 68 m in het plangebied niet passend is in Amersfoort.
2.6.1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan komt aan de raad een grote mate van beleidsvrijheid toe. Het bestemmingsplan voorziet naast lagere woningbouw in drie woontorens van 68 m onderscheidenlijk 65 m. Deze woontorens liggen aan de Hogeweg, die tussen het centrum van Amersfoort en de rijksweg A28 is gelegen in een stedelijk gebied. Uit het bestreden besluit blijkt dat deze weg binnen de gemeente Amersfoort wordt gezien als een stadsentree die verder moet worden ontwikkeld met de woontorens als markering van deze entree. Bovendien wordt blijkens het bestreden besluit met deze woontorens aangesloten bij reeds gerealiseerde en nog te realiseren woontorens binnen de gemeente Amersfoort. Voorts heeft de raad met de gelijktijdige vaststelling van het Stedenbouwkundig Plan Hogewegzone en het Beeldkwaliteitplan een integrale afweging gemaakt van de hoogbouw in het plangebied. In de enkele stelling van de SGLA dat hoogbouw van maximaal 68 m niet passend is in Amersfoort ziet de Afdeling gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat de raad in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten tot de hoogbouw met een maximum van 68 m in het plangebied.
2.7. [appellant sub 2] en de SGLA betogen dat de capaciteit van de Hogeweg ten onrechte niet wordt vergroot. [appellant sub 2] voert hiertoe aan dat de ontsluiting van het plangebied de Hogeweg zwaarder belast, hetgeen leidt tot files. De SGLA wijst er voorts op dat een goede doorstroming van het verkeer op de Hogeweg onvoldoende is verzekerd, nu niet duidelijk is of de aangrenzende A28 in staat zal zijn het extra verkeersaanbod op te vangen. Voorts is de goede doorstroming van het verkeer op de Hogeweg afhankelijk van diverse andere ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving, waarvan niet duidelijk is of die ontwikkelingen gerealiseerd zullen worden. Gelet hierop is de raad bij de verkeersberekeningen uitgegaan van onjuiste uitgangspunten, aldus de SGLA. Hierbij wijst zij op een door haar bij haar beroepschrift gevoegd rapport "Hogewegzone Amersfoort: bevindingen van de participatiegroep over het aspect verkeer (april 2007)" van Grontmij Nederland B.V. (hierna: het rapport van Grontmij) en de "Verkeerskundige toets (augustus 2011)" van ir. K. Nije (hierna: de verkeerskundige toets van Nije).
2.7.1. De Hogeweg ontsluit het plangebied aan de westzijde en oostzijde waar hij aansluit op de Ringweg onderscheidenlijk de rijksweg A28.
Volgens de plantoelichting en het bijgevoegde rapport "Hogewegzone Amersfoort Effectbeoordeling Verkeer" van het onderzoeksbureau DHV van juni 2010 wordt de doorstroming van het verkeer op de Hogeweg door de voorziene ongelijkvloerse kruising verbeterd door het verdwijnen van het gelijkvloerse kruispunt met verkeerslichten. Een vergelijkbare conclusie is ook terug te vinden in het rapport "Verkeerskundige effecten bestemmingsplan Hogewegzone" van het onderzoeksbureau Witteveen en Bos van 6 oktober 2011. Voorts heeft de raad in een aanvullend stuk, gedateerd op 6 februari 2012, gewezen op een door de gemeentelijke verkeerskundige opgestelde modelberekening van de effecten van het niet doorgaan van een aantal geplande ontwikkelingen, waaronder de verbreding van de rijksweg A28. De conclusie hieruit is dat het eventueel niet doorgaan van de drie andere projecten voor een verschuiving zorgt van de verkeersstromen in het gebied. De totale verkeersdruk op het gebied neemt echter af met 1,6%. De SGLA heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze modelberekening onjuist is.
Uit het verweerschrift blijkt dat voor zover de SGLA refereert aan het rapport van Grontmij dat als second opinion is opgesteld, dit advies is verwerkt in het plan en dat het huidige verkeersontwerp aan de hierin gestelde uitgangspunten voldoet voor het veilig kunnen wisselen van rijstroken. Voorts is naar aanleiding van dit rapport de verkeerssituatie met een computermodel gesimuleerd. Het voor het plan gekozen ontwerp kwam hieruit als beste naar voren en is bovendien geoptimaliseerd.
In de door de SGLA overgelegde verkeerskundige toets van Nije is aangegeven dat de effecten op de verkeersafwikkeling van het niet afsluiten van de aansluiting Hoevelaken op de rijksweg A1 ten onrechte niet zijn onderzocht. Hierover stelt de raad dat door het opheffen van de aansluiting Hoevelaken op de rijksweg A1 er juist een grotere druk ontstaat van de aansluiting Hogeweg op de A28. Het verkeer van Hoevelaken naar Utrecht kan nu immers gebruik maken van de oprit van de A1 en rijdt via het knooppunt Hoevelaken via de A28 in de richting van Utrecht. Ook het verkeer vanuit het bedrijventerrein Wieken - Vinkenhoef in de richting van de A1 Apeldoorn kan bij instandhouding van de aansluiting Hoevelaken via deze aansluiting de snelweg op. Na het opheffen van de aansluiting zijn beide bewegingen in de toekomst niet meer mogelijk en moet gebruik worden gemaakt van de Energieweg richting Amersfoort om dan bij de Hogeweg de A28 op te rijden. Dit geeft juist extra verkeersdruk op de aansluiting Hogeweg en op de A28 ter plaatse. Modelberekeningen die in het kader van andere studies zijn gedaan onderschrijven dit, aldus de raad.
De Afdeling ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat de aanpassing van de Hogeweg niet kan bijdragen aan een betere doorstroming van het verkeer ter plaatse.
2.8. De SGLA vreest dat met het bestemmingsplan niet altijd kan worden voldaan aan de geluidnormen als een van de samenhangende projecten niet wordt gerealiseerd.
2.8.1. Gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan heeft het ontwerpbesluit hogere waarden Wet geluidhinder (hierna: Wgh) ter inzage gelegen, dat op 31 mei 2011 overeenkomstig artikel 110a van de Wgh is vastgesteld en inmiddels in rechte onaantastbaar is geworden.
Voorts blijkt uit het verweerschrift dat het merendeel van de plannen waarmee bij het akoestisch onderzoek rekening is gehouden al is uitgevoerd. Voor het overige heeft besluitvorming daarover plaatsgevonden en is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de plannen niet gerealiseerd zullen worden. Gelet hierop is de vrees van de SGLA dat met het plan niet kan worden voldaan aan de geluidnormen ongegrond.
2.9. De SGLA betoogt dat het knooppunt tussen de Hogeweg en de rijksweg A28 weliswaar voldoet aan de luchtkwaliteitseisen, maar dat desalniettemin sprake is van onaanvaardbare luchtverontreiniging.
2.9.1. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door het knooppunt tussen de Hogeweg en de rijksweg A28. De gevolgen van het bestemmingsplan voor de luchtkwaliteit ter plaatse staan beschreven in de door bureau DHV opgestelde rapportage "Hogewegzone Amersfoort Effectbeoordeling luchtkwaliteit (juni 2010)". De conclusie hieruit is dat de grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen in het plangebied niet worden overschreden. Deze conclusie wordt door de SGLA niet bestreden. Nu de wettelijke grenswaarden voor de luchtkwaliteit niet worden overschreden heeft de raad in de enkele stellingname dat zich toch onaanvaardbare luchtverontreiniging zal voordoen geen aanleiding hoeven te zien om af te zien van de woningbouw.
2.10. De SGLA betoogt dat het plandeel met de bestemming "Sport (S)" te dicht bij een naastgelegen woonwijk is gesitueerd, omdat de in de
VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" gehanteerde richtafstand voor sport ten opzichte van een woonwijk wordt overschreden.
2.10.1. In de plantoelichting wordt ten aanzien van milieuhinder verwezen naar de VNG-brochure. De Afdeling overweegt dat deze VNG-brochure en de daarin opgenomen richtafstanden een indicatief en globaal karakter hebben. De in de VNG-brochure aanbevolen minimale afstand van zowel een sporthal als een overdekt zwembad ten opzichte van een woonwijk is 50 m indien deze is te kwalificeren als een "rustige woonwijk en rustig buitengebied". Deze afstand bedraagt 30 m indien deze is te kwalificeren als een "gemengd gebied". Daarbij is het aspect geluid maatgevend voor de afstand.
In het bestreden besluit is de raad uitgegaan van een afstand van 30 m behorend bij het omgevingstype "gemengd gebied". Desgevraagd heeft de raad ter zitting nader toegelicht dat de woonwijk onder dit omgevingstype kan worden geschaard gelet op de hoge verkeersbelasting van de Hogeweg en de aanwezigheid van bedrijven. Gelet hierop heeft de raad terecht de richtafstanden behorend bij het omgevingstype "gemengd gebied" toegepast.
Uit de plantoelichting blijkt dat aan de noordzijde van het in het plan voorziene zwembad diverse woningen liggen op een afstand van minder dan 30 m. Uit het door bureau Alcedo b.v. opgestelde rapport "Hogewegzone te Amersfoort - akoestisch onderzoek" van 24 juni 2010, zoals aangehaald in de plantoelichting, blijkt dat met een optimalisering van het ontwerp in combinatie met geluidreducerende voorzieningen naar verwachting kan worden voldaan aan de geluidvoorschriften van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.
Gelet op het voorgaande heeft de raad voldoende gemotiveerd dat de ligging van het sportcomplex ten opzichte van de dichtstbijzijnde woningen niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
2.11. De SGLA betoogt dat de omvang van de aan te leggen parkeervoorzieningen ten onrechte niet vast staat. Het bestemmingsplan voorziet naast de beoogde woningen in een sportcomplex en daaraan ondergeschikte horeca en detailhandel waardoor extra parkeerplaatsen nodig zijn. Zij vreest dat hierdoor de leefbaarheid van de omgeving onder druk komt te staan.
2.11.1. Het sportcomplex en de daaraan ondergeschikte horeca en detailhandel zijn voorzien binnen de bestemming "Sport (S)". Binnen deze bestemming kan horeca worden gerealiseerd met een oppervlakte van 500 m² onderscheidenlijk 50 m². Voorts kan detailhandel ten behoeve van deze bestemming worden gerealiseerd met een maximale oppervlakte van 250 m². Daarnaast kunnen binnen deze bestemming parkeervoorzieningen worden gerealiseerd. Tevens kunnen parkeervoorzieningen worden gerealiseerd binnen de bestemming "Wonen (W)", "Verkeer (V)" en "Verkeer - Verblijfsgebied (V-VB)".
Weliswaar staat de exacte omvang van de aan te leggen parkeervoorzieningen nog niet vast omdat dit afhankelijk is van de concrete invulling van het sportcomplex, maar in artikel 13.3 van de planregels is voorgeschreven dat bij een gebouw ten behoeve van het parkeren en het stallen van auto's in de juiste mate ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, met dien verstande dat de juiste mate van ruimte wordt bepaald met behulp van de parkeernormen zoals die zijn opgenomen in de gemeentelijke "Nota Parkeernormen Amersfoort 2009 (vastgesteld op 27 januari 2009)". Voorts kan met het plan, gelet op het daaraan ten grondslag gelegde stedenbouwkundig plan en de omvang van de bestemmingen "Sport" "Wonen" en "Verkeer" in voldoende mate in de benodigde parkeerruimte worden voorzien.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voldoende parkeervoorzieningen zullen worden gerealiseerd en dat de leefbaarheid van de omgeving als gevolg van de parkeersituatie niet onder druk zal komen te staan.
2.12. De SGLA betoogt dat ten onrechte niet op de verbeelding is weergegeven waar de exacte locatie van de in- en uitrit van de parkeergarage van het zwembad is voorzien.
2.12.1. Blijkens hoofdstuk 2.5 van de zienswijzennota is de in- en uitrit van de parkeergarage van het zwembad gepland aan de buurtas omdat deze vanuit alle windrichtingen bereikbaar is en het verkeer naar het zwembad dan niet de overige straten in het noordelijk deel van het plangebied zal belasten. De exacte locatie wordt bepaald bij de verdere uitwerking van het zwembad, het zwembadplein en de parkeervoorziening. Factoren die daarbij meewegen zijn de verkeersveiligheid, doorstroming van het verkeer, te overwinnen hoogteverschillen, kwaliteit van de openbare ruimte, maar ook de leefbaarheid. Naar aanleiding van het voorlopige advies van de commissie m.e.r. is aanvullend onderzoek gedaan naar de piekmomenten van het sportcomplex. De ontsluiting van het zwembadcomplex leidt volgens dit onderzoek niet tot noemenswaardige wachtrijen ter plaatse van de beoogde aansluiting op de Hogeweg en heeft geen significant effect op de gemiddelde trajectsnelheid op die weg.
Gelet hierop is er geen grond voor het oordeel dat de exacte ligging van de in- en uitrit van de parkeergarage van het zwembad uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening op de verbeelding had moeten worden vastgelegd.
2.13. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een vervangende locatie in de nabijheid van het plangebied voor de manege activiteiten op de boerderij op zijn perceel in het plangebied, die als gevolg van het plan zullen verdwijnen. Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan had hierover overeenstemming moeten zijn bereikt.
2.13.1. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat met betrekking tot het perceel van [appellant sub 2] een onteigeningsprocedure loopt. Voor het bedrijf wordt een vervangende locatie buiten het plangebied gezocht. De Wro noch enig ander wettelijk voorschrift verplicht de raad ertoe aan een belanghebbende die als gevolg van de uitvoering van een bestemmingsplan activiteiten moet beëindigen en om die reden zal worden onteigend, een nieuwe bedrijfslocatie aan te bieden alvorens het bestemmingsplan vast te stellen.
2.14. De SGLA betoogt dat de in artikel 8.7, lid 8.7.1, van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid onvoldoende duidelijkheid biedt over de grenzen waarbinnen deze bevoegdheid mag worden gebruikt. Deze is daardoor onvoldoende objectief begrensd.
2.14.1. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het college binnen bij het bestemmingsplan te bepalen grenzen het bestemmingsplan kan wijzigen.
Mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden dient in een wijzigingsbepaling in voldoende mate te worden bepaald in welke gevallen en op welke wijze hiervan gebruik mag worden gemaakt. Een op artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro berustende wijzigingsbevoegdheid dient derhalve in deze beide opzichten door voldoende objectieve normen te worden begrensd.
De vraag of een wijzigingsbepaling door voldoende objectieve normen wordt begrensd hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij kan onder meer belang worden gehecht aan de aard van de wijziging, de omvang van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet en de aanleiding voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid.
Ingevolge artikel 8.7, lid 8.7.1, van de planregels, voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro, de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging wijzigen ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.
2.14.2. Uit voornoemde planregel blijkt niet tot welke categorie van bedrijven de Staat van Bedrijfsactiviteiten mag worden gewijzigd en evenmin wat de milieubelasting van deze bedrijven ten hoogste mag zijn. De wijzigingsbevoegdheid is in zoverre niet met voldoende objectieve normen begrensd. Gelet hierop heeft de raad het plan in zoverre vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid.
2.15. De SGLA en [appellant sub 2] betogen dat het bestemmingsplan financieel niet uitvoerbaar is. Als de realisering van het bestemmingsplan vertraging oploopt door beroepsprocedures en de economische crisis kunnen de voor het bestemmingsplan benodigde subsidies niet worden verkregen waardoor een tekort dreigt.
2.15.1. Uit het bestreden besluit en ook uit het verweerschrift blijkt dat aan het plan subsidierisico's zijn verbonden. De gemeente ontvangt € 3 miljoen aan Europese subsidie indien de realisatie van de reconstructie van de Buurtas voor 1 januari 2013 heeft plaatsgevonden. Er bestaat een ontheffingsprocedure om de opleverdatum te wijzigen en zekerheidshalve is deze ontheffing ook aangevraagd. Voorts heeft de provincie Utrecht de gemeente € 3,5 miljoen toegezegd aan subsidie voor het plan. Eén van de prestatieafspraken is dat de start van de bouw van de woningen voor 1 januari 2013 moet plaatsvinden. Indien het bestemmingsplan niet tijdig rechtskracht heeft gekregen, bestaat er een kans dat de start van de bouw niet voor 1 januari 2013 kan plaatsvinden. Alhoewel deze datum voor deze subsidie als hard moet worden beschouwd, is er overleg met de provincie over enige flexibiliteit, zo blijkt uit het bestreden besluit.
2.15.2. Er bestaat gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat de raad in redelijkheid had moeten inzien dat het plan als gevolg van beroepsprocedures en vanwege de economische crisis niet kan worden uitgevoerd onder de gestelde subsidievoorwaarden.
2.16. In hetgeen de SGLA heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft artikel 8.7, lid 8.7.1, van de planregels, is genomen in strijd met de rechtszekerheid. Het beroep van de SGLA is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel te worden vernietigd.
In hetgeen de SGLA voor het overige, en in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de SGLA is voor het overige, en het beroep van [appellant sub 2] is geheel, ongegrond.
Beroepen tegen het exploitatieplan
2.17. De SGLA richt zich in haar beroep voorts tegen het exploitatieplan. Zij vreest voor een exploitatietekort dat naar haar mening onvoldoende is gemotiveerd.
2.17.1. Ingevolge artikel 6.12, eerste lid, van de Wro, stelt de raad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wro, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor gronden, begrepen in een gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover hier van belang, wordt als belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid, in elk geval aangemerkt degene die een grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de in het desbetreffende besluit opgenomen gronden, of die eigenaar is van die gronden.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.17.2. Het beroep van de SGLA is in zoverre gericht tegen het vaststellen van delen van het exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, van de Wro. De SGLA is geen eigenaar van gronden in het exploitatiegebied. Evenmin heeft zij een grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wro gesloten met betrekking tot gronden in het exploitatiegebied. Gelet hierop en nu ook anderszins niet is gebleken van belangen van de SGLA die rechtstreeks zijn betrokken bij de vaststelling van de genoemde onderdelen van het exploitatieplan, kan zij in zoverre niet worden aangemerkt als belanghebbende. Het beroep van de SGLA is, voor zover gericht tegen het exploitatieplan, niet-ontvankelijk.
2.18. [appellant sub 2] betoogt dat door de gemeente Amersfoort te grote risico's zijn genomen inzake de te verwachten tekorten op de grondexploitatie en dat het exploitatieplan berust op een onjuiste inschatting. Hij stelt dat sprake is van een financiële crisis en dat er geen vraag is naar de met het bestemmingsplan voorziene woningen waardoor het in het exploitatieplan voorziene tekort zal toenemen. Voorts is er is geen dekking voor de verwachte tekorten en is er een uiterste datum in de voorwaarden voor de subsidies die met het plan zijn gemoeid. Voorts betoogt [appellant sub 2] dat de bouw van het nieuwe zwembad duurder is dan renovatie van het oude zwembad aan de Bisschopsweg.
2.18.1. Voor wat betreft de door [appellant sub 2] aangevoerde woningbehoefte, de financiële crisis en subsidietermijnen verwijst de Afdeling naar hetgeen in 2.3.2. en 2.15.1. is overwogen.
Uit het bestreden besluit blijkt dat het gemeentebestuur en De Alliantie een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten die is gericht op de grondexploitatie van het gehele exploitatieplangebied voor rekening en risico van De Alliantie, waarbij de gemeente voor een deel bijdraagt in het tekort van de grondexploitatie. De Alliantie ontwikkelt voor eigen rekening en risico de woningbouw en de openbare ruimte en de gemeente realiseert voor eigen rekening en risico het sportcomplex en de reconstructie van de verkeersas Operaweg - Hogeweg. Niet is gebleken dat de kosten voor de bouw van het zwembad niet door de gemeente kunnen worden gedragen.
Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat het exploitatieplan berust op een onjuiste inschatting.
2.18.2. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het exploitatieplan is vastgesteld in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2] tegen het exploitatieplan is ongegrond.
2.19. De raad dient ten aanzien van de SGLA op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van [appellant sub 2] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van de vereniging Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort, voor zover gericht tegen de vaststelling van het exploitatieplan, niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van de vereniging Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort, voor zover gericht tegen de vaststelling van het bestemmingsplan, gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan van de raad van de gemeente Amersfoort van 28 juni 2011, kenmerk 3755886, voor zover het betreft artikel 8.7, lid 8.7.1, van de planregels;
IV. verklaart de beroepen van de vereniging Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort voor het overige, en van [appellant sub 2] geheel, ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Amersfoort tot vergoeding van bij de vereniging Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 491,52 (zegge: vierhonderdeenennegentig euro en tweeënvijftig cent);
VI. gelast dat de raad van de gemeente Amersfoort aan de vereniging Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2012