201111728/1/R2.
Datum uitspraak: 2 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Hengelo, gemeente Bronckhorst,
de raad van de gemeente Bronckhorst,
verweerder.
Bij besluit van 22 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Hengelo, Winkelskamp Oost" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 november 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 29 januari 2012.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door G.H. Knoef-Vruggink en P.F.J. Roes, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2.1. Het plan maakt de uitbreiding mogelijk van het bedrijventerrein Winkelskamp te Hengelo.
2.2. [appellant] betoogt dat de hoorzitting waar hij zijn zienswijze heeft toegelicht ten onrechte is geleid door de ambtenaar die belast is met voorbereiding van het bestemmingsplan. Volgens hem is hierdoor het beginsel van onafhankelijkheid geschonden.
2.2.1. Er bestaat geen wettelijke verplichting op grond waarvan de indieners van zienswijzen tegen een bestemmingsplan dienen te worden gehoord. Nu de raad in het onderhavige geval een hoorzitting heeft gehouden, diende de raad uit een oogpunt van zorgvuldigheid evenwel bij het houden van de hoorzitting de beginselen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid in acht te nemen. Van het verhandelde van de hoorzitting is een verslag gemaakt. Blijkens dit verslag en het verhandelde ter zitting geschiedde het horen door ambtenaren van de gemeente. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van deze personen getwijfeld moet worden aan hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Er bestaat in zoverre dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid.
2.3. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte de economische noodzaak voor de voorziene uitbreiding van het bedrijventerrein niet heeft aangetoond. In dit kader stelt hij dat de behoefte aan vestigingsplaatsen voor kleine en in sociaal opzicht gebonden bedrijven reeds op andere locaties wordt vervuld. Voorts heeft de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de economische crisis, aldus [appellant].
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de behoefte aan de in het plan voorziene uitbreiding van het bedrijventerrein voldoende is onderbouwd, nu het plan voldoet aan de provinciale en regionale afspraken die in dit verband zijn gemaakt.
2.3.2. Ten aanzien van de behoefte aan de voorziene uitbreiding van het bedrijventerrein is in de plantoelichting verwezen naar de provinciale "Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties" en het regionale "Regionaal Programma Bedrijventerreinen" (hierna: het regionale programma). Hierin zijn onder meer afspraken vastgelegd over de afstemming tussen vraag en aanbod en de regulering van het aanbod van bedrijventerreinen. In het regionale programma is het plan "Winkelskamp Oost" genoemd als één van de plannen die gerealiseerd dienen te worden ten behoeve van de opvang van kleine en startende bedrijven, waarbij wordt uitgegaan van een plan dat voorziet in een uitbreiding van 4 ha. Voorts staat in de plantoelichting dat de in de gemeentelijke structuurvisie gestelde lokale behoefte aan bedrijventerreinen van 15 ha voor de periode 2010-2020 is geminimaliseerd naar 4 ha. De raad heeft ter zitting toegelicht dat hierbij rekening is gehouden met een verminderde behoefte aan bedrijventerreinen.
Gelet op de omvang van het bouwvlak van het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" in samenhang bezien met het maximale bebouwingspercentage van 60% voorziet het plan in een kleinere uitbreiding van het bedrijventerrein Winkelskamp dan de in het regionale programma vermelde 4 ha. Voorts staat in de plantoelichting dat de lokale behoefte aan bedrijventerreinen voor de periode 2010-2020 van 4 ha is gereserveerd voor de in het plan voorziene ontwikkeling.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de behoefte naar de in het plan voorziene uitbreiding van het bedrijventerrein voldoende is onderbouwd.
2.4. Voorts voert [appellant] aan dat de raad ten onrechte het plan niet financieel heeft onderbouwd en bovendien geen rekening heeft gehouden met planschadeclaims. Derhalve heeft de raad onvoldoende inzicht gegeven in de financiële uitvoerbaarheid van het plan, aldus [appellant].
2.4.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de gronden binnen het plangebied eigendom zijn van de gemeente. Kostenverhaal is volgens de raad via uitgifte van bedrijfskavels verzekerd door middel van een grondexploitatie met positief resultaat.
De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat op voorhand niet hoeft te worden getwijfeld aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Bovendien bestaat geen grond voor de verwachting dat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant], dan wel van andere woningen in de omgeving, zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
2.5. [appellant] heeft zich in het beroepschrift ten aanzien van de overige beroepsgronden beperkt tot het verwijzen naar zijn zienswijze. Deze beroepsgronden zien op de gevolgen voor het landschap, op het geluidonderzoek, het onderzoek naar de luchtkwaliteit, alsmede op het onderzoek naar de effecten op de flora en fauna. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.6. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2012