ECLI:NL:RVS:2012:BW4548

Raad van State

Datum uitspraak
2 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201200307/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • A.J. Kuipers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Stuivenbergweg en de verplaatsing van een veehouderij

Op 2 mei 2012 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Stuivenbergweg, bedrijfsverplaatsing [belanghebbende]". Dit bestemmingsplan werd op 10 november 2011 door de raad van de gemeente IJsselstein gewijzigd vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellant, een agrarisch ondernemer uit IJsselstein, beroep ingesteld. Hij betwistte de noodzaak van de bedrijfsverplaatsing van een veehouderij, die door de raad werd beargumenteerd vanwege de ontwikkeling van een natuur- en recreatiegebied. De appellant stelde dat de plannen voor dit gebied uitgesteld zijn en dat er twijfels bestaan over de realisatie op lange termijn. Hij voerde ook aan dat de raad onvoldoende rekening had gehouden met gezondheidsrisico's voor zijn veestapel en dat er geen alternatieve locaties voor de verplaatsing waren overwogen.

De raad van de gemeente IJsselstein verdedigde het bestemmingsplan door te stellen dat de verplaatsing noodzakelijk was vanwege de beperkingen die de ontwikkeling van het natuurgebied met zich meebracht. De raad meende dat het nieuwe perceel aan de Stuivenbergweg een geschikte locatie was voor de veehouderij en dat er geen onevenredige gezondheidsrisico's voor de veestapel van omliggende bedrijven zouden zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de raad in redelijkheid tot zijn besluit kon komen. De Afdeling oordeelde dat de raad voldoende rekening had gehouden met de belangen van alle betrokken partijen en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep van de appellant ongegrond, waarmee het bestemmingsplan werd bevestigd. De uitspraak benadrukt de beoordelingsvrijheid van de raad bij het maken van afwegingen in het kader van ruimtelijke ordening en de noodzaak om alle relevante belangen in overweging te nemen.

Uitspraak

201200307/1/R2.
Datum uitspraak: 2 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te IJsselstein,
en
de raad van de gemeente IJsselstein,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Stuivenbergweg, bedrijfsverplaatsing [belanghebbende]" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2012, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.A.J.M. Somers, en de raad, vertegenwoordigd door N.E.C. Versteegh en ir. E. Schoonbeek-Biemold, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], ter zitting als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Met het plan wordt beoogd de verplaatsing van een veehouderij van [locatie 1] naar [locatie 2] mogelijk te maken.
2.2. [appellant] exploiteert een agrarisch bedrijf aan [locatie 3] te IJsselstein. Hij kan zich niet met het plan verenigen. Hij betoogt dat de raad ten onrechte geen afweging heeft gemaakt omtrent de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan. Hiertoe betwist hij het standpunt van de raad dat, omdat het bedrijf op de huidige locatie vanwege de realisatie van een natuur- en recreatiegebied zich niet meer kan ontwikkelen, de bedrijfsverplaatsing van de veehouderij noodzakelijk is. Volgens [appellant] zijn de plannen voor de ontwikkeling van het natuur- en recreatiegebied rond de Noord IJsseldijk uitgesteld en is nog twijfelachtig of ze op de lange termijn zullen worden uitgevoerd. Verder voert [appellant] aan dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de gezondheidsrisico's die het plan met zich brengt voor de veestapel van zijn agrarisch bedrijf. In dit kader stelt hij dat de te verplaatsen veehouderij tevens vee uit het buitenland invoert. Voorts betoogt [appellant] dat de raad ten onrechte geen advies van de agrarische adviescommissie aan het plan ten grondslag heeft gelegd. Bovendien heeft de raad ten onrechte geen alternatieve locaties voor de verplaatsing van de veehouderij in zijn afweging betrokken. Tot slot twijfelt [appellant] aan de financiële uitvoerbaarheid van de door het plan mogelijk gemaakte bedrijfsverplaatsing, omdat niet vaststaat of het natuur- en recreatiegebied zal worden gerealiseerd.
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bedrijfsverplaatsing van de veehouderij noodzakelijk is, omdat zij door de voorgenomen realisatie van een natuur- en recreatiegebied in het gebied rond de Noord IJsseldijk ernstig in haar ontwikkelingsmogelijkheden wordt beperkt. Het perceel aan de Stuivenbergweg is volgens de raad een ruimtelijk aanvaardbare locatie voor de vestiging van de veehouderij, nu het is gelegen in een agrarisch gebied dat is gericht op de ontwikkeling van veehouderijbedrijven. Volgens de raad zal het plan bovendien geen onevenredige risico's met zich brengen voor de gezondheid van de veestapel van omliggende bedrijven. Het inwinnen van advies bij de agrarische adviescommissie was volgens de raad niet noodzakelijk. Verder stelt de raad dat er geen alternatieve geschikte locaties zijn voor de vestiging van de veehouderij.
2.2.2. Op 3 december 2008 is het Gebiedsplan Hollandsche IJssel vastgesteld door de Landinrichtingscommissie voor de herinrichting van Utrecht-West. Met het gebiedsplan wordt de realisatie van een nieuw natuur- en recreatiegebied rondom de Noord-IJsseldijk beoogd. In februari 2007 hebben de Landinrichtingscommissie, de gemeente IJsselstein en het Bureau Beheer Landbouwgronden een convenant ondertekend waarin is afgesproken dat agrarische bedrijfsgebouwen in het gebied worden gesloopt, omdat deze de ontwikkeling van het natuur- en recreatiegebied frustreren. Hoewel de aanleg van het natuur- en recreatiegebied blijkens de nota van zienswijzen is opgeschort, staat niet vast dat de plannen ook op langere termijn geen doorgang vinden. Gelet op het voorgaande heeft de raad, mede met het oog op het belang van de eigenaar van de veehouderij bij zekerheid omtrent de duurzaamheid van de ontwikkelingsmogelijkheden van zijn bedrijf, zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bedrijfsverplaatsing van de veehouderij noodzakelijk is.
2.2.3. Ten aanzien van de vrees van [appellant] voor gezondheidsrisico's voor zijn veestapel wordt overwogen dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat voorziet in de vestigingsmogelijkheden van een veehouderij de mogelijke besmetting door dierziekten een mee te wegen belang is. De bestrijding van besmettelijke dierziekten vindt zijn regeling echter primair in andere wetgeving.
De raad stelt zich op het standpunt dat de veehouderij is voorzien in een agrarisch gebied dat is gericht op de ontwikkeling van veehouderijbedrijven. Hoewel in de omgeving van de voorziene veehouderij met name melkveebedrijven zijn gevestigd, sluit dit volgens de raad vestiging van andere agrarische bedrijven niet uit. Daarbij wijst de raad op een varkenshouderij die tevens aan de Stuivenbergweg is gevestigd. Voorts wijst de raad op de Europese en Nederlandse wet- en regelgeving met betrekking tot het houden, verzamelen en transporteren van vee in de Europese Unie, waar ook vee dat afkomstig is uit het buitenland aan moet voldoen. De raad ziet daarom in de omstandigheid dat niet is uitgesloten dat de te verplaatsen veehouderij tevens vee bezit dat afkomstig is uit het buitenland, geen grond voor de verwachting dat de kans op besmettelijke dierziekten ten gevolge van de voorziene veehouderij onevenredig hoog is.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen onevenredige gezondheidsrisico's met zich brengt.
2.2.4. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat de raad ten onrechte geen advies van de agrarische adviescommissie aan het plan ten grondslag heeft gelegd, wordt overwogen dat de raad ter zitting terecht heeft gesteld dat geen rechtsregel hiertoe verplicht. Evenmin heeft [appellant] redenen naar voren gebracht die aanleiding geven voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het inwinnen van advies bij de agrarische adviescommissie niet noodzakelijk was.
2.2.5. De Afdeling overweegt voorts dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
In de plantoelichting heeft de raad uiteengezet dat in de regio is gezocht naar vrijgekomen agrarische bedrijfscomplexen, maar dat er geen bedrijfscomplex is gevonden dat geschikt is voor de bedrijfsvoering van de veehouderij. [appellant] heeft dit niet betwist. Evenmin heeft [appellant] andere concrete alternatieven naar voren gebracht.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad mogelijke alternatieve locaties voldoende bij zijn besluitvorming heeft betrokken.
2.2.6. Ten aanzien van de financiële uitvoerbaarheid heeft de raad gewezen op het convenant dat is gesloten tussen de Landinrichtingscommissie, de gemeente IJsselstein en het Bureau Landbouwgronden. Vanuit dit convenant zijn financiële middelen beschikbaar gesteld om de veehouderij te realiseren. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op voorhand niet hoeft te worden getwijfeld aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan.
2.3. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2012
271-683.