201107067/1/A3.
Datum uitspraak: 9 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Farmsum, gemeente Delfzijl,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 2 mei 2011 in zaak nr. 11/58 in het geding tussen:
de minister van Justitie, lees: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Bij besluit van 30 augustus 2010 heeft de minister van Justitie een verzoek van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) ten behoeve van een chauffeurspas afgewezen.
Bij besluit van 10 december 2010 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 mei 2011, verzonden op 19 mei 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief, ingekomen bij de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2011 en na doorzending bij de Raad van State ingekomen op 28 juni 2011, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 26 juli 2011.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. E. Henkelman, advocaat te Groningen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R. Faasse, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een verklaring, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Bij de beoordeling van de aanvraag om afgifte van de VOG zijn de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG NP-RP & IVB 2010 (Stcrt. 2010, 14312; hierna: de Beleidsregels).
Volgens paragraaf 3 ontvangt de minister ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het Justitieel Documentatiesysteem (hierna: het JDS). Aan de aanvrager die in het geheel niet voorkomt in de justitiële documentatie wordt zonder meer een VOG afgegeven. Wanneer de aanvrager voorkomt in de justitiële documentatie wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.1 wordt bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager een terugkijktermijn in acht genomen.
Volgens paragraaf 3.1.1 wordt ten aanzien van de periodes waarover wordt teruggekeken een onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin de terugkijktermijn, ten opzichte van de bewaartermijn van het betreffende justitiële gegeven, niet in duur wordt beperkt en gevallen waarin de terugkijktermijn wel in duur wordt beperkt.
In de gevallen waarbij de terugkijktermijn in duur wordt beperkt vindt de beoordeling van de aanvraag in beginsel plaats aan de hand van de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager gedurende de vier jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling voorkomen in het JDS. Van de terugkijktermijn van vier jaren wordt afgeweken, voor zover thans van belang, indien de aanvraag voor een VOG samenhangt met een bijzondere wet of regeling waarin een andere termijn is opgenomen. In dat geval wordt aangesloten bij de in de desbetreffende wet- of regelgeving opgenomen termijn. Volgens het specifieke screeningsprofiel geldend voor een taxichauffeur bedraagt de terugkijktermijn bij dit beroep vijf jaren.
Indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, betrekt de minister bij de beoordeling van de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag.
Volgens paragraaf 3.2 wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van een VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Volgens paragraaf 3.3.1 ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
In het geval dat de minister na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken.
Om vast te stellen of het aangetroffen antecedent een belemmering kan vormen voor de afgifte van de VOG, hanteert de minister bij de Beleidsregels behorende screeningsprofielen, bedoeld in paragraaf 3.2.3.
In het specifieke screeningsprofiel 'taxibranche; chauffeurspas' staat onder meer vermeld dat de taxichauffeur is belast met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van mensen. Chauffeurs in (straat)taxivervoer gaan daarnaast met contante en girale waarden om. Een van de risico's in de taxibranche is het in gevaar brengen van de veiligheid van personen en goederen, zoals rijden onder invloed van alcohol of agressief rijgedrag. Daarnaast bestaat ook het gevaar van machtsmisbruik (zedendelicten), afpersing, afdreiging, diefstal of verduistering en vervalsing van bijvoorbeeld taxipassen.
2.2. Aan het besluit op bezwaar heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat in de justitiële documentatie op naam van [appellant] een geval staat geregistreerd wegens poging tot zware mishandeling waarvoor [appellant] op 23 november 2009 is veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis. Deze uitspraak is op 8 december 2009 onherroepelijk geworden.
Gelet op het beperkte tijdsverloop en de aard en ernst van het feit, is de staatssecretaris van oordeel dat onvoldoende tijd is verstreken om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving voldoende is afgenomen. Het te beschermen belang van de samenleving dient volgens de minister zwaarder te wegen dan het belang van [appellant] bij de afgifte van de VOG.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris zijn persoonlijke omstandigheden bij het toepassen van het subjectieve criterium niet in de belangenafweging heeft betrokken. Daartoe voert hij aan dat het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde antecedent slechts een eenmalig incident was. Hij is al twaalf jaar werkzaam als taxichauffeur en nimmer betrokken geweest bij een geweldsincident. Ook heeft hij nimmer een klacht van een passagier ontvangen. Na zijn veroordeling heeft hij nog lange tijd als taxichauffeur gewerkt, omdat de veroordeling voor zijn werkgever geen reden was het dienstverband te beëindigen. Het niet verstrekken van de gevraagde VOG heeft disproportionele gevolgen. De rechtbank had daarom kritischer moeten zijn op de door de staatssecretaris gemaakte belangenafweging. Bij die afweging had meer betekenis moeten worden toegekend aan zijn voorgeschiedenis, eerdere justitiecontacten en het tijdsverloop sindsdien, aldus [appellant].
2.3.1. De staatssecretaris heeft, gelet op de aard en ernst van het strafbare feit en het beperkte tijdsverloop sinds de strafbare gedraging, in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan het risico voor de samenleving dan aan het belang van [appellant] bij afgifte van de VOG. Dat slechts één incident is aangetroffen binnen de terugkijktermijn, is door de staatssecretaris wel in zijn belangenafweging meegewogen. De staatssecretaris heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheid dat zich binnen de terugkijktermijn slechts één incident heeft voorgedaan, van onvoldoende gewicht is wegens de ernst van het strafbare feit en het geringe tijdsverloop.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de stelling van [appellant] dat hij in de twaalf jaar die hij als taxichauffeur werkzaam is nimmer betrokken is geweest bij een geweldsdelict en nimmer een klacht van een passagier heeft gehad, niet afdoet aan de ernst van het gepleegde delict en het daaruit voortvloeiende risico voor de samenleving. Dat [appellant] het vertrouwen van zijn werkgever geniet en zijn veroordeling niet direct tot een beëindiging van het dienstverband heeft geleid, is niet van zodanig gewicht dat dit de staatssecretaris tot een ander besluit had behoren te leiden, omdat de weging van het maatschappelijk risico aan hem is, niet aan de werkgever.
De stelling van [appellant] dat de weigering van de afgifte van de VOG disproportionele gevolgen heeft, leidt niet tot het door hem beoogde doel. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 19 augustus 2009 in zaak nr.
200901817/1/H3is de omstandigheid dat [appellant] door de weigering van de afgifte van de VOG de functie van taxichauffeur niet meer kan uitoefenen, een bij het vaststellen van de Beleidsregels voorzien mogelijk gevolg van die weigering, en om die reden geen bijzondere omstandigheid in verband waarmee de staatssecretaris in afwijking van zijn beleid tot afgifte van de VOG had moeten besluiten.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de staatssecretaris in redelijkheid de afgifte van een VOG heeft kunnen weigeren.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2012