ECLI:NL:RVS:2012:BW5251

Raad van State

Datum uitspraak
3 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201112511/1/R4 en 201112511/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Kerk Preekhillaan te Ouddorp

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Kerk Preekhillaan" dat op 13 oktober 2011 door de raad van de gemeente Goedereede is vastgesteld. Tegen dit besluit hebben twee appellanten, wonend in Goedereede, beroep ingesteld bij de Raad van State. De voorzitter heeft op 3 mei 2012 uitspraak gedaan over de verzoeken om een voorlopige voorziening en de beroepen. De appellanten betogen dat er geen behoefte is aan de nieuwe kerk en dat het plan niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Ze stellen dat de raad niet objectief heeft gehandeld en dat er onvoldoende parkeerplaatsen zijn voorzien. De raad heeft echter betoogd dat er geen sprake is van ontkerkelijking en dat de parkeerbehoefte adequaat is ingeschat. De voorzitter overweegt dat de raad in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen en dat de belangen van omwonenden zijn meegewogen. De voorzitter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af en verklaart de beroepen ongegrond. De uitspraak benadrukt de beoordelingsvrijheid van de raad bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de noodzaak om alle relevante belangen in de afweging te betrekken.

Uitspraak

201112511/1/R4 en 201112511/2/R4.
Datum uitspraak: 3 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de beroepen, in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Goedereede,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Goedereede,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Goedereede,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Kerk Preekhillaan" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 december 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2011, heeft [appellant sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2011, heeft [appellant sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 22 februari 2012, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. drs. R.T.M. Lagerweij, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, [appellant sub 2], bijgestaan door [gemachtigde] en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.C. Koese, bijgestaan door ing. M.P. Hoogmoed, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord de Hersteld Hervormde Gemeente Ouddorp, vertegenwoordigd door de president kerkvoogd [naam kerkvoogd].
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting heeft [appellant sub 1] het beroep ingetrokken, voor zover dat betrekking heeft op de molenbiotoop van de molen De Hoop.
2.2. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.3. Het plan voorziet in de bouw van een kerk op het perceel aan de Preekhillaan 3-5 te Ouddorp.
2.4. [appellant sub 2] stelt dat sprake is van een zodanige verwevenheid tussen het gemeentebestuur en de Hersteld Hervormde Gemeente Ouddorp (hierna: HHGO), dat volgens haar geen objectieve besluitvorming heeft plaatsgevonden. In dit verband stelt zij dat de huidige president kerkvoogd van de HHGO bij de voorbereiding van het besluit betrokken is geweest in de destijds door hem vervulde functie van verantwoordelijk wethouder, de huidige wethouder lid is van de SGP en 40% van de inwoners van Ouddorp lid is van de HHGO. Ter onderbouwing van haar betoog voert zij verder aan dat namens het college en de HHGO een intentieovereenkomst en een anterieure overeenkomst zijn ondertekend alvorens omwonenden in de gelegenheid te stellen op het ontwerpplan te reageren en dat geen enkele zienswijze heeft geleid tot een heroverweging, dan wel tot nader onderzoek.
2.4.1. De raad stelt dat de omstandigheid dat voor de ontwikkeling een intentieovereenkomst en een anterieure overeenkomst zijn gesloten los staat van publiekrechtelijke bevoegdheden van het gemeentebestuur. Voorts staat in de anterieure overeenkomst dat de raad de mogelijkheid heeft het bestemmingsplan niet of gewijzigd vast te stellen.
2.4.2. De voorzitter vat het betoog van [appellant sub 2] aldus op dat de raad in strijd met artikel 2:4, eerste lid, van de Awb, zijn taak niet zonder vooringenomenheid heeft vervuld. De voorzitter overweegt dat de bevoegdheid tot vaststelling van een bestemmingsplan bij de raad ligt. In het kader van de besluitvorming dient onder meer te worden getoetst of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, in welk kader alle ruimtelijk relevante belangen dienen te worden meegewogen. De omstandigheid dat niet aan de bezwaren van [appellant sub 2] tegemoet is gekomen, betekent op zichzelf niet dat de raad een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt. De voorzitter overweegt in dit verband dat het belang van omwonenden slechts een van de belangen is die bij deze belangenafweging dienen te worden betrokken. Gelet op de weerlegging van de zienswijzen heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat de intentieovereenkomst en de anterieure overeenkomst een beletsel zijn geweest voor een afweging van de betrokken belangen. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zijn taak niet zonder vooringenomenheid heeft vervuld.
2.5. [appellant sub 1] betoogt dat vanwege ontkerkelijking geen behoefte bestaat aan een kerk met afmetingen zoals in het plan is voorzien. [appellant sub 2] stelt dat het aantal leden van de bestaande Dorpskerk klein is en dat de HHGO de bestaande kerk kan gebruiken voor kerkdiensten. In plaats daarvan voorziet het plan in een nieuw te bouwen kerk, wat volgens [appellant sub 2] als gevolg kan hebben dat de bestaande Dorpskerk leeg komt te staan. Tevens betoogt zij dat de kerk wat betreft afmeting en massa niet past in de dorpse omgeving met uitsluitend laagbouw.
2.5.1. De raad heeft ter zitting toegelicht dat binnen de HHGO geen sprake is van ontkerkelijking. De president kerkvoogd van de HHGO heeft dit bevestigd en toegelicht dat op een gemiddelde zondag sprake is van 1000 kerkgangers en dat dit aantal in de afgelopen jaren gelijk is gebleven. Nu [appellant sub 1] het voorgaande niet gemotiveerd heeft weersproken, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat geen behoefte bestaat aan de kerk.
Dat de Dorpskerk weinig leden heeft en dat hierdoor de mogelijkheid bestaat dat die kerk leeg komt te staan, is een op zich zelf staande ontwikkeling. Dit houdt geen verband met het voorliggende plan. De raad behoefde dit dan ook niet te betrekken bij de beoordeling van het plan.
Dat een kerk een andere omvang en ruimtelijke uitstraling heeft dan woonbebouwing, betekent op zichzelf niet dat deze bebouwing vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet passend is in de omgeving. Uit de plantoelichting volgt dat de raad de zichtbaarheid van de kerk en de positie van de kerk op het binnenterrein van belang heeft geacht bij de ruimtelijke inpassing van het plan. Daarom is rekening gehouden met de zichtlijnen vanaf het oude lint de Broekweg, vanaf de Preekhillaan en vanaf de Diepenhorst. Tevens is een zekere afstand tussen de kerk en belendende percelen in acht genomen. De voorzitter acht deze stedenbouwkundige uitgangspunten niet onredelijk en ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de kerk niet in de omgeving past. De betogen falen.
2.6. [appellant sub 1] vreest overlast als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van het plan. Voorts voorziet het plan volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in onvoldoende parkeerplaatsen.
[appellant sub 1] stelt dat de raad bij de inventarisatie van de parkeerbehoefte ten onrechte de door het Nationale Kennisplatform voor Infrastructuur, Verkeer, Vervoer en Openbare Ruimte (hierna: CROW) in publicatie 182 gestelde minimumnorm van 0,1 parkeerplaats per zitplaats heeft gehanteerd in plaats van de norm van 0,2 parkeerplaats per zitplaats. De ondergrens van 0,1 is uitsluitend geschikt voor situaties waarin het merendeel van de bezoekers met de fiets of lopend zullen komen. Volgens [appellant sub 1] is dat in dit geval niet aan de orde, nu in Ouddorp sprake is van uitgestrekte bebouwing, waardoor het aannemelijk is dat een groot deel van de kerkgangers met de auto komt. Vanwege de vergrijzing en de ontkerkelijking zullen kerken in de omgeving worden gesloten, waardoor de kerk in Ouddorp meer kerkgangers zal krijgen. Tevens maken bezoekers van het naastgelegen verenigingsgebouw gebruik van de parkeerplaatsen.
[appellant sub 2] stelt dat op woensdagavonden 350 tot 400 personen de kerkdienst bijwonen die nu in het verenigingsgebouw wordt gehouden en dat op die avonden ongeveer 70 auto's ter plaatse staan geparkeerd. Indien dat wordt vertaald naar de verwachte 1000 bezoekers van de kerk betekent dit een tekort aan parkeerplaatsen, aldus [appellant sub 2].
2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de verkeersaantrekkende werking van de kerk niet zodanig is dat een onaanvaardbare situatie ontstaat. De raad brengt in dat verband naar voren dat de toename van het verkeer als gevolg van de kerk ongeveer 450 motorvoertuigen per etmaal bedraagt en dat deze extra verkeersbewegingen in de bestaande wegenstructuur kunnen worden afgewikkeld gelet op de capaciteit en het profiel van de omliggende wegen.
De raad stelt zich voorts op het standpunt dat de norm van 0,1 parkeerplaats per zitplaats voldoende is omdat de HHGO geen regionale functie heeft. Het plan voorziet in een kerk met 1.071 zitplaatsen. Volgens de CROW-norm zijn 108 parkeerplaatsen nodig om aan de parkeerbehoefte te voldoen. De raad heeft toegelicht dat het plan ruimte biedt aan 112 parkeerplaatsen op het terrein van de kerk. Voorts stelt de raad dat 40 parkeerplaatsen beschikbaar zijn op het terrein van de in de naaste omgeving aanwezige Rabobank en dat op het station 15 tot 20 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Daarnaast stelt de raad dat geen extra parkeerplaatsen nodig zijn voor de bezoekers van het verenigingsgebouw omdat die bezoekers eveneens de kerk bezoeken.
2.6.2. Het plan voorziet in 112 parkeerplaatsen op eigen terrein. Zoals de raad heeft toegelicht zal een slagboom worden gerealiseerd om het verkeer dat het parkeerterrein verlaat, te verdelen over de twee uitritten.
Ter zitting heeft de president kerkvoogd van de HHGO toegelicht dat in de omgeving sprake is van hechte kerkgenootschappen en dat sluiting van kerken in omliggende dorpen niet aan de orde is. Het merendeel van de leden van de HHGO is woonachtig in een straal van 1,5 km rondom de kerk en de ervaring leert dat de meeste bezoekers lopend of met de fiets komen. Voorts heeft de president kerkvoogd van de HHGO toegelicht dat de dienst die op de woensdagavonden wordt gehouden niet representatief is omdat die voornamelijk wordt bezocht door oudere mensen zonder kinderen die op een grotere afstand van de kerk woonachtig zijn. Nu [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kerk een regionale functie heeft en evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat de overige hierboven weergegeven omstandigheden onjuist zijn, is de voorzitter van oordeel dat de raad in redelijkheid de norm van 0,1 parkeerplaats per zitplaats als uitgangspunt heeft kunnen nemen om het benodigde aantal parkeerplaatsen te berekenen. Nu de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen worden gerealiseerd, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan voorziet in onvoldoende parkeerplaatsen.
2.6.3. In de plantoelichting staat dat voor de berekening van de toename van het verkeer de zondag met een ochtend- en avonddienst als maatgevend is aangemerkt, waarbij rekening is gehouden met 2 ritbewegingen per parkeerplaats. Dit heeft geresulteerd in een toename van 450 motorvoertuigen per etmaal. Daarnaast is rekening gehouden met een toename van 100 motorvoertuigen vanwege de omstandigheid dat kinderen die de ochtenddienst niet hebben bijgewoond, worden afgezet bij de zondagschool die daarna plaatsvindt.
Het voorgaande leidt tot een toename van 550 motorvoertuigen per etmaal als gevolg van het plan. [appellant sub 1] heeft het standpunt dat deze extra verkeersbewegingen via de bestaande wegenstructuur kan worden afgewikkeld niet gemotiveerd bestreden. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onevenredige verkeersoverlast.
2.7. [appellant sub 2] stelt voorts dat de raad ten onrechte de NIBM-tool heeft toegepast om de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit te berekenen. Zij acht dat instrument niet geschikt voor die berekening. Naar haar mening had nader onderzoek moeten plaatsvinden naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit.
2.7.1. De raad stelt dat de NIBM-tool een algemeen erkend instrument is en dat met de berekening op basis van deze tool is aangetoond dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide (NO2) in de buitenlucht.
2.7.2. De voorzitter overweegt dat het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil voor kleine ruimtelijke plannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit een specifieke rekentool heeft ontwikkeld om te bepalen of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. De niet nader onderbouwde stelling van [appellant sub 2] dat het invoeren van andere gegevens leidt tot een andere uitkomst, leidt niet tot het oordeel dat de NIBM-tool niet geschikt is om de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit te berekenen. Uit de berekening volgt dat de concentratie stikstofdioxide (NO2) als gevolg van dit plan met 0,98 µg/m³ toeneemt. De concentratie fijn stof (PM10) neemt met 0,18 µg/m³ toe. Beide toenamen zijn minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde. Het plan draagt derhalve niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Gelet hierop heeft de raad geen aanleiding hoeven zien voor een nader onderzoek naar de luchtkwaliteit.
2.8. [appellant sub 2] stelt voorts dat de raad ten onrechte geen alternatieve locaties voor de kerk heeft bezien.
2.8.1. Bij de keuze van de bestemming dient de raad een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in de afweging te worden meegenomen. Ter zitting hebben de raad en de president kerkvoogd van de HHGO toegelicht dat alternatieve locaties zijn onderzocht maar dat die locaties niet geschikt waren bijvoorbeeld omdat daar onvoldoende parkeerplaatsen konden worden gerealiseerd. Locaties waar wel voldoende parkeerplaatsen konden worden gerealiseerd, waren volgens hen niet geschikt vanwege de agrarische bestemming met landschappelijke- en natuurwaarden die op de desbetreffende percelen rust. Gelet daarop en op de omstandigheid dat de grond waar de kerk zal worden gebouwd grotendeels in eigendom van de kerk is, heeft de raad de voorkeur gegeven aan de huidige locatie. Nu de raad alternatieve locaties heeft bezien en heeft meegenomen in de belangenafweging faalt het betoog op dit punt.
Slotconclusie
2.9. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn ongegrond. Het voorgaande in aanmerking genomen ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
Proceskosten
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in de naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen ongegrond;
II. wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Gerkema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2012
472-718.