ECLI:NL:RVS:2012:BW5255

Raad van State

Datum uitspraak
9 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012181/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Centrum Valkenburg en de gevolgen voor de betrokken partijen

In deze uitspraak van de Raad van State wordt het bestemmingsplan "Centrum Valkenburg" behandeld, dat op 25 oktober 2010 door de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul is vastgesteld. Het bestemmingsplan heeft betrekking op de ontwikkeling van de kern Valkenburg en omvat onder andere de bestemmingen "Wonen", "Gemengd" en "Verkeer". Diverse appellanten, waaronder [appellante sub 1], [appellante sub 2], de stichting Openluchttheater en de Belangenvereniging Mooi Geulzicht, hebben beroep ingesteld tegen de vaststelling van het bestemmingsplan. De appellanten betogen onder andere dat de raad niet voldoende rekening heeft gehouden met hun zienswijzen en dat het plan in strijd is met de Wet ruimtelijke ordening en de Algemene wet bestuursrecht.

De Raad van State oordeelt dat het beroep van [appellante sub 1] niet-ontvankelijk is, omdat deze geen zienswijze heeft ingediend. De beroepen van [appellante sub 2], de stichting Openluchttheater en de stichting Bewonersbelangen worden gedeeltelijk gegrond verklaard. De Raad vernietigt het besluit van de raad voor de plandelen met de bestemming "Gemengd" en "Wonen" voor de locatie 'Geulhal', alsook voor de aanduiding "parkeergarage" en de bestemming "Verkeer" voor de Centrumlocatie. De Raad oordeelt dat de raad onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de voorbereiding van het besluit, met name met betrekking tot de geluids- en luchtkwaliteitsaspecten en de financiële uitvoerbaarheid van het plan.

De Raad draagt de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul op om binnen 16 weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. De Raad concludeert dat de belangen van de appellanten niet voldoende zijn gewaarborgd in het vastgestelde bestemmingsplan, en dat er een zorgvuldiger afweging van belangen dient plaats te vinden. De uitspraak benadrukt het belang van een goede ruimtelijke ordening en de noodzaak om de belangen van betrokken partijen in het bestemmingsplan adequaat te waarborgen.

Uitspraak

201012181/1/R1.
Datum uitspraak: 9 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul,
2. [appellante sub 2], wonend te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul,
3. de Belangenvereniging Mooi Geulzicht, gevestigd te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, en anderen,
4. [appellant sub 4], wonend te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul,
5. de stichting Stichting Openluchttheater Valkenburg, gevestigd te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul,
6. de stichting Stichting Bewonersbelangen Sint Pieterstraat, gevestigd te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, en anderen,
7. [appellante sub 7 A] en [appellante sub 7 B], beide gevestigd te Schimmert, gemeente Nuth (hierna tezamen in enkelvoud: [appellante sub 7]),
8. [appellante sub 8], gevestigd te Maastricht,
9. de vereniging Centrum Promotion Valkenburg, gevestigd te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, en anderen,
10. [appellant sub 10 A] en [appellante sub 10 B], beiden wonend te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, en anderen,
11. [appellant sub 11], gevestigd te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul,
en
de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum Valkenburg" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2010, [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2011, de Belangenvereniging Mooi Geulzicht en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2011, [appellant sub 4], de stichting Openluchttheater en de stichting Bewonersbelangen en anderen bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2011, [appellante sub 7], [appellante sub 8], Centrum Promotion en [appellant sub 10 B] bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2011, en [appellant sub 11] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellante sub 2], de stichting Openluchttheater, de stichting Bewonersbelangen en anderen en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellante sub 2], [appellant sub 10 B] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2012, waar [appellante sub 2], vertegenwoordigd door mr. M. van Hoorne, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, [gemachtigden], de Belangenvereniging Mooi Geulzicht en anderen, vertegenwoordigd door mr. P. Goumans, advocaat te Helmond, de stichting Bewonersbelangen en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], [appellante sub 8], vertegenwoordigd door mr. H.H.B. Lamers, advocaat te Maastricht, H.M.M.G. Cordewener en [gemachtigde], [appellant sub 11], vertegenwoordigd door mr. M. Klijnstra, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde], [appellant sub 10 B], vertegenwoordigd door mr. J. Schepers, advocaat te Maastricht, Centrum Promotion, vertegenwoordigd door drs. Th.H.M. Reubsaet, werkzaam bij het Hoofdbedrijfschap Detailhandel, [appellante sub 7], vertegenwoordigd door mr. E. Dans, advocaat te Rotterdam, de stichting Openluchttheater, vertegenwoordigd door H.M.A. Stohr, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.P.M. Schaap en mr. H. Hams, beiden advocaat te Enschede, M.J.A. Eurlings, burgemeester van de gemeente, mr. D.H.A.S. Gidding, E.C.H. Verkooijen, B.P.M. van Eijsden, J.T.J.A. van de Pol en J.E.G.D. Bauer, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Ontvankelijkheid
2.1. Het beroep van [appellante sub 1] tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Horeca" en de functieaanduiding "horeca van categorie 5" voor het perceel [locatie 1], steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep van [appellante sub 1] is derhalve niet-ontvankelijk.
Inhoudelijk
Het plan
2.2. Het plangebied heeft betrekking op de kern Valkenburg. Het plan is grotendeels conserverend van aard en maakt daarnaast op een aantal locaties herstructurering en uitbreiding mogelijk ten behoeve van detailhandel en woningbouw.
Het beroep van [appellante sub 8]
2.3. Het beroep van [appellante sub 8] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Groen" voor het perceel kadastraal bekend gemeente Valkenburg aan de Geul, sectie A, nummer 2643, plaatselijk bekend [locatie 2] (hierna: het perceel van [appellante sub 8]). [appellante sub 8] voert aan dat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Kern Valkenburg, Herziening 1999" aan haar perceel een woonbestemming was toegekend, zodat het opmerkelijk is dat het door de raad niet wenselijk wordt gevonden dat ter plaatse woningen gerealiseerd worden en dat het niet behouden van bestaande rechten in strijd is met de uitgangspunten van het onderhavige plan. Voorts betoogt zij dat er strijd is met het gelijkheidsbeginsel, nu aan het perceel kadastraal bekend gemeente Valkenburg aan de Geul, sectie A, nummer 2541, wel opnieuw een woonbestemming is toegekend met een bouwvlak, terwijl dit perceel eveneens onbebouwd is en er begroeiing aanwezig is. Verder voert [appellante sub 8] aan dat de raad ten onrechte het argument gebruikt dat de bestemming "Groen" overeenstemt met het feitelijk gebruik van haar gronden, nu er slechts begroeiing aanwezig is, omdat de door haar aangevraagde vergunning voor de bouw van woningen door het college van burgemeester en wethouders geweigerd is en het perceel derhalve braak ligt. Ten slotte betoogt zij dat de raad ten onrechte heeft gesteld dat het perceel van [appellante sub 8] binnen de zogeheten groene spie valt.
2.3.1. De raad stelt dat het ongewenst is dat op het perceel van [appellante sub 8] woningen gebouwd zullen worden. In het voorheen geldende bestemmingsplan was aan voornoemd perceel de bestemming "Woondoeleinden" toegekend, maar was geen bouwvlak aangegeven, aldus de raad. Voorts stelt de raad dat een groot gedeelte van het perceel van [appellante sub 8] binnen de Provinciale Ontwikkelingszone Groen (hierna: POG) ligt, zodat de bestemming "Groen" aan dit perceel is toegekend.
2.3.2. Blijkens de verbeelding is aan het perceel van [appellante sub 8] de bestemming "Groen" toegekend en aan een groot gedeelte van het perceel eveneens de gebiedsaanduiding "pog".
Ingevolge artikel 9, lid 9.1, van de planregels zijn gronden met de bestemming "Groen" onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, paden en voorzieningen van algemeen nut.
Ingevolge artikel 35, lid 35.3, staat op gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding "pog" de bescherming van de aanwezige bijzondere vegetaties en landschapselementen voorop.
2.3.3. Uit de plantoelichting blijkt dat de raad het provinciaal beleid omtrent de POG, dat is neergelegd in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg dat op 22 september 2006 door provinciale staten van Limburg is vastgesteld (hierna: het POL), onderschrijft en als eigen beleid heeft toegepast bij de vaststelling van het plan.
Volgens het POL is het beleid voor de POG gericht op het versterken en ontwikkelen van natuur- en landschapswaarden. Binnen de POG geldt een ontwikkelingsgerichte basisbescherming. Uitgangspunt is dat ontwikkelingen leiden tot een kwalitatieve en kwantitatieve versterking van de ecologische structuur. Binnen de POG kunnen hier en daar op kleinere schaal woonbebouwing, al dan niet solitaire bedrijfsgebouwen, toeristisch-recreatieve voorzieningen en infrastructuur voorkomen.
2.3.4. Niet in geschil is dat een groot gedeelte van het perceel van [appellante sub 8] in de POG ligt. De raad heeft zich in dit verband in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het toekennen van de bestemming "Groen" aan voornoemde gronden overeenkomstig het POL in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Dat in het POL woonbebouwing in de POG niet wordt uitgesloten doet hieraan niet af, nu het beleid voor de POG met name is gericht op het versterken van de ecologische structuur. In hetgeen [appellante sub 8] heeft aangevoerd heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven te zien om van dit beleid af te wijken. Dat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Kern Valkenburg, herziening 1999" het perceel van [appellante sub 8] een woonbestemming had, maakt het voorgaande niet anders, nu in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Daarbij acht de Afdeling voorts van belang dat in dit voorheen geldende bestemmingsplan aan het perceel van [appellante sub 8] eveneens geen bouwvlak was toegekend.
Ten aanzien van de door [appellante sub 8] gemaakte vergelijking met het perceel kadastraal bekend gemeente Valkenburg aan de Geul, sectie A, nummer 2541, wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie, omdat het perceel van [appellante sub 8] in het overgangsgebied naar het buitengebied is gelegen. Ter zitting is door de raad gesteld dat het overgangsgebied gevrijwaard dient te blijven van bebouwing, zodat de doorkijk richting Houthem behouden blijft. Het perceel kadastraal bekend gemeente Valkenburg aan de Geul, sectie A, nummer 2541, ligt volgens de raad niet in open gebied maar aansluitend aan bestaande bebouwing van de huidige locatie 'Geulhal'. In hetgeen [appellante sub 8] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellante sub 8] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
Voor zover [appellante sub 8] verwijst naar het door haar bij de Afdeling ingediende hoger beroep met bijbehorend hoger beroepschrift tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 25 juni 2010 inzake het weigeren door het college van burgemeester en wethouders om aan [appellante sub 8] een bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van zes woningen op het perceel van [appellante sub 8], overweegt de Afdeling als volgt. Nu het hoger beroep van [appellante sub 8] bij uitspraak van 23 februari 2011, zaak nr.
201007469/1/H1, ongegrond is verklaard en de aangevallen uitspraak van de rechtbank Maastricht is bevestigd, ziet de Afdeling hierin evenmin aanleiding voor gegrondverklaring van het beroep van [appellante sub 8].
2.3.5. In hetgeen [appellante sub 8] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Groen" voor het perceel van [appellante sub 8] strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellante sub 8] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 4]
2.4. [appellant sub 4] betoogt dat de bekendmaking van het besluit ten onrechte niet binnen twee weken na de vaststelling daarvan is geschied. Verder voert zij aan dat zij niet persoonlijk op de hoogte is gesteld van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.
2.4.1. Deze beroepsgronden hebben betrekking op mogelijke onregelmatigheden van na de datum van het bestreden besluit en kunnen reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheden kunnen geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
2.5. [appellant sub 4] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 3], voor zover niet de aanduiding "maximum aantal wooneenheden 2" is toegekend dan wel een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen ten behoeve van splitsing van de bestaande woning in twee appartementen. Zij acht dit in strijd met het uitgangspunt dat ten grondslag ligt aan het voorheen geldende bestemmingsplan alsmede de beleidsregel die de raad heeft vastgesteld op 26 januari 2010, inhoudend dat splitsing van bestaande woningen in beginsel wordt toegestaan. Voor zover de raad stelt dat het beleid inzake woningbouw in het algemeen en splitsing in het bijzonder na de vaststelling van voornoemde beleidsregel is ingeperkt, voert [appellant sub 4] aan dat dit niet volgt uit enig beleidsstuk. De vermelding in het "POL - aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering/Limburgs kwaliteitsmenu", vastgesteld door provinciale staten op 18 december 2009, dat sprake is van bevolkingskrimp, rechtvaardigt volgens haar evenmin dat woningsplitsing op het perceel niet wordt toegestaan. Zij wijst er in dit verband op dat het plan elders wel mogelijkheden biedt voor de bouw van woningen. Het niet toestaan van de realisering van twee appartementen klemt volgens [appellant sub 4] te meer, omdat zij reeds twee jaar inspanningen heeft verricht om dit doel te bereiken, onder andere door het indienen van principeverzoeken bij het college van burgemeester en wethouders. Zij betoogt dat haar principeverzoeken weliswaar zijn afgewezen, maar dat bij haar het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat de realisering van twee appartementen op het perceel alsnog zou worden toegestaan. Daarbij komt dat het perceel zeer geschikt is voor de realisering van twee appartementen, aldus [appellant sub 4]. Verder betoogt zij dat zij aanzienlijk financieel nadeel ondervindt van de keuze om splitsing van de bestaande woning in twee appartementen niet toe te staan. Ten slotte voert zij aan dat in de reactie op haar zienswijze is voorbijgegaan aan haar bezwaren dat is gehandeld in strijd met diverse algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
2.5.1. Blijkens de verbeelding is aan het perceel [locatie 3] de bestemming "Wonen" toegekend.
Ingevolge artikel 18, lid 18.1, aanhef en onder a, van de planregels, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge lid 18.2.2, voor zover van belang, gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende regels:
a. hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
[…];
c. er mogen geen nieuwe woningen worden gebouwd, tenzij het betreft:
1. vervangende nieuwbouw;
2. nieuw te bouwen woningen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding "maximumaantal wooneenheden", met dien verstande dat het aantal te realiseren woningen niet meer mag bedragen dan is aangegeven door middel van de aanduiding "maximumaantal wooneenheden";
[…].
Ingevolge artikel 1, lid 20, voor zover van belang, wordt in de regels verstaan onder bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 1, lid 1.77, wordt in de regels verstaan onder woning: een gedeelte van een gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
2.5.2. In het "POL - aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering/Limburgs kwaliteitsmenu" staat dat sprake is van een bevolkingsdaling in Limburg, dat scenariostudies en prognoses duidelijk maken dat deze trend zich de komende decennia voortzet en dat dit zal leiden tot een dalend aantal huishoudens, waardoor de kwantitatieve vraag naar woonruimte afneemt.
2.5.3. De Afdeling stelt voorop dat de omstandigheid dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, op zichzelf geen aanleiding is voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het plan onvoldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde argumenten niet in de besluitvorming zijn betrokken.
De raad stelt dat de uitsluiting van woningsplitsing op het perceel verband houdt met het toezien op voldoende kwaliteit van woningen en met het volkshuisvestingsbeleid in het document "POL - aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering/Limburgs kwaliteitsmenu", dat een krimp van de bevolking laat zien. De Afdeling acht de toepassing van dit beleid niet onredelijk. Hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het beleid in het "POL - aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering/Limburgs kwaliteitsmenu" niet van doorslaggevend gewicht heeft kunnen achten bij zijn keuze om twee appartementen op het perceel niet toe te staan. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat voor afwijking van dit beleid. De omstandigheid dat het niet toestaan van twee appartementen nadelige financiële gevolgen heeft voor [appellant sub 4] en de enkele stelling dat de bestaande woning zeer geschikt is om gesplitst te worden in twee appartementen, zijn hiervoor onvoldoende. De omstandigheid dat [appellant sub 4] reeds meerdere principeverzoeken heeft ingediend, is hiervoor eveneens onvoldoende. Hiertoe wordt overwogen dat het college van burgemeester en wethouders die principeverzoeken heeft afgewezen, zodat daaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Met betrekking tot de beleidsregel die de raad op 26 januari 2010 heeft vastgesteld, wordt overwogen dat die regel woningsplitsing buiten de woningbouwcontour onder voorwaarden mogelijk maakt. Vaststaat echter dat de woning van [appellant sub 4] niet is gelegen buiten de woningbouwcontour, zodat deze beleidsregel niet op haar van toepassing is. Het niet nader gespecificeerde betoog dat het plan op andere locaties mogelijkheden biedt voor de bouw van een woning, leidt niet tot een ander oordeel.
2.6. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 4] is ongegrond.
Het beroep van de Belangenvereniging Mooi Geulzicht en anderen
2.7. Het beroep van de Belangenvereniging Mooi Geulzicht en anderen is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" wat betreft de locatie 'Geulhal'.
Zij hebben de beroepsgrond met betrekking tot de bestemming "Wonen" en de beroepsgrond dat het maximum aantal bouwlagen ten onrechte niet is opgenomen op de verbeelding ter zitting ingetrokken.
De Belangenvereniging Mooi Geulzicht en anderen voeren aan dat de verbeelding wat betreft de locatie 'Geulhal' niet in overeenstemming is met de stedenbouwkundige randvoorwaarden voor de ontwikkeling van deze locatie, met welke voorwaarden de raad in zijn besluit van 30 juni 2009 akkoord is gegaan.
2.7.1. Blijkens de verbeelding is aan de gronden betreffende de locatie 'Geulhal' de bestemming "Wonen" toegekend, aan elk van de zes bouwvlakken de aanduiding "maximum aantal bouwlagen 3" en aan het gedeelte van de gronden waar het Martha Florahuis gerealiseerd zal worden de aanduiding "maatschappelijk".
Ingevolge artikel 18, lid 18.1 van de planregels zijn gronden met de bestemming "Wonen" onder meer bestemd voor wonen en ter plaatse van de aanduiding "maatschappelijk" voor maatschappelijke functies in de vorm van medisch-sociale voorzieningen alsook voor ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
2.7.2. Uit de plantoelichting volgt dat op de locatie 'Geulhal' een zogenoemd Martha Florahuis (verpleegtehuis) en vijf woonblokken gerealiseerd zullen worden. Volgens de plantoelichting gelden voor het Martha Florahuis onder meer de randvoorwaarden dat het gebouw uit maximaal drie bouwlagen mag bestaan en de afstand tot andere bebouwing minimaal 9 m moet bedragen. Voor de vijf woonblokken gelden onder meer de randvoorwaarden dat er vijf woonblokken gerealiseerd moeten worden, een woonblok mag bestaan uit maximaal drie woonlagen, de afstand tussen de woonblokken onderling minimaal 12 m moet bedragen en de afstand tot andere bebouwing minimaal 6 m.
2.7.2.1. Vast staat dat enkele van de afstanden tussen de vijf woonblokken en enkele van de afstanden tussen het Martha Florahuis en deze woonblokken in strijd zijn met de stedenbouwkundige randvoorwaarden die inhouden dat de afstand tussen de woonblokken onderling minimaal 12 m dient te bedragen en dat de afstand tussen het Martha Florahuis en andere bebouwing minimaal 9 m dient te bedragen. De raad acht afwijking van deze randvoorwaarden in het voorliggende geval gerechtvaardigd, teneinde de bouwvolumes passend te krijgen op het desbetreffende bouwperceel zodat wel kan worden voldaan aan de randvoorwaarde dat sprake moet zijn van vijf woonblokken. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
2.7.3. In hetgeen de Belangenvereniging Mooi Geulzicht en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van de Belangenvereniging Mooi Geulzicht en anderen op dit punt is ongegrond.
2.8. Het beroep van de Belangenvereniging Mooi Geulzicht en anderen is voorts gericht tegen de plandelen met de bestemming "Gemengd" voor het gedeelte van de Oranjelaan dat ten westen van de Koningin Julianalaan is gelegen. Zij betogen dat de raad in de Zienswijzennota heeft aangegeven dat aan voornoemd gedeelte van de Oranjelaan de bestemming "Wonen" zal worden toegekend, nu aan dit gedeelte van de Oranjelaan op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan de bestemming "Woondoeleinden" was toegekend. Volgens de Belangenvereniging Mooi Geulzicht en anderen heeft de raad het plan op dit punt ten onrechte niet gewijzigd vastgesteld.
2.8.1. De raad heeft in zijn verweerschrift te kennen gegeven dat op de verbeelding, in tegenstelling tot hetgeen is vermeld in de Zienswijzennota, bij de vaststelling van het plan per abuis aan het gedeelte van de Oranjelaan dat ten westen van de Koningin Julianalaan is gelegen de bestemming "Gemengd" is toegekend in plaats van de bestemming "Wonen". Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
2.8.2. In hetgeen de Belangenvereniging Mooi Geulzicht en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover aan het gedeelte van de Oranjelaan dat ten westen van de Koningin Julianalaan is gelegen de bestemming "Gemengd" is toegekend, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit betrachten zorgvuldigheid.
Het beroep van de Belangenvereniging Mooi Geulzicht en anderen is op dit punt gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
2.9. Het beroep van de Belangenvereniging Mooi Geulzicht en anderen is ten slotte gericht tegen het toekennen van de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterlopen" aan de percelen aan de Oranjestraat voor zover deze dubbelbestemming over de panden op voornoemde percelen is komen te liggen. Ter zitting hebben zij te kennen gegeven dat deze beroepsgrond er op ziet dat de verwijzing in artikel [locatie 7], lid [locatie 7].1, van de planregels naar de Keur volgens hen tot onduidelijkheid leidt, nu de Keur kan worden gewijzigd.
2.9.1. Blijkens de verbeelding is aan een gedeelte van de gronden aan de Oranjelaan de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterlopen" toegekend.
Ingevolge artikel [locatie 7], lid [locatie 7].1, van de planregels zijn de voor "Waterstaat - Waterlopen" aangewezen gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het onderhoud ten behoeve van de in deze zone gelegen of aan deze zone grenzende watergang, waarbij de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas in acht moet worden genomen.
2.9.2. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid aan de desbetreffende gronden de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterlopen" heeft kunnen toekennen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de raad heeft gesteld dat naar aanleiding van de door het Waterschap Roer en Overmaas ingediende zienswijze de beschermingszone aan weerszijden van de Geul is verruimd van 5 m naar 10 m. De dubbelbestemming "Waterstaat - Waterlopen" biedt volgens de raad een beschermingsregime voor de watergang de Geul en voor een aan weerszijden direct aan de Geul grenzende strook van 10 m. Dit is in overeenstemming met de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas. Voorts is de Afdeling van oordeel dat de verwijzing in artikel [locatie 7], lid [locatie 7].1, van de planregels naar de Keur niet leidt tot onduidelijkheid, nu los van deze verwijzing de Keur als algemeen verbindend voorschrift te allen tijde in acht moet worden genomen bij het grondgebruik.
2.9.3. In hetgeen de Belangenvereniging Mooi Geulzicht en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van de Belangenvereniging Mooi Geulzicht en anderen op dit punt is ongegrond.
Het beroep van de stichting Openluchttheater
2.10. Het beroep van de stichting Openluchttheater is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" wat betreft de locatie 'Geulhal'. Allereerst betoogt de stichting Openluchttheater dat een akoestisch onderzoek naar de geluidniveaus van het openluchttheater op de gevels van de voorziene woningen ontbreekt. Voorts voert zij aan dat in de voorziene woningen niet kan worden voldaan aan de wettelijke geluidsnormen. Volgens de stichting Openluchttheater is hierdoor onvoldoende gemotiveerd dat de realisering van woningen op de locatie 'Geulhal', gelet op haar bedrijfsbelangen en het belang van een goed toekomstig woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen, aanvaardbaar is.
2.10.1. Het openluchttheater is een type C-inrichting, als bedoeld in artikel 1.2 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Barim). Dit betekent dat het openluchttheater op grond van artikel 1.4, derde lid, onder de werkingssfeer van het Barim valt.
Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Barim mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voor de maximale geluidsniveaus op de gevels van woningen geldt dat deze niet meer mogen bedragen dan 70, 65 en 60 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode.
Ingevolge artikel 2.18, eerste lid, onder a, b en f, van het Barim blijft bij het bepalen van de geluidsniveaus als bedoeld in artikel 2.17 het stemgeluid van personen op een onverwarmd en een onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, buiten beschouwing, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein. Voorts blijft buiten beschouwing het stemgeluid van bezoekers op het open terrein van een inrichting voor recreatieactiviteiten en het ten gehore brengen van onversterkte muziek voor zover daarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld.
Ingevolge het derde lid, onder a, blijft het geluid als gevolg van het komen en gaan van bezoekers bij inrichtingen waar uitsluitend of in hoofdzaak horeca-, sport- en recreatieactiviteiten plaatsvinden, buiten beschouwing bij het bepalen van het maximale geluidsniveau.
2.10.2. Vast staat dat ten tijde van de vaststelling van het plan geen akoestisch onderzoek is verricht naar de geluidniveaus van het openluchttheater op de gevels van de voorziene woningen op de locatie 'Geulhal'. De Afdeling is van oordeel dat, gezien de beperkte afstand van ongeveer 50 m tussen het openluchttheater en de dichtstbijzijnde voorziene woningen, een akoestisch onderzoek had moeten worden uitgevoerd om aan te tonen dat het openluchttheater na de vaststelling van het plan aan de normen uit het Barim kan voldoen en dat ter plaatse van de voorziene woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. De raad heeft dan ook bij de voorbereiding van het bestreden besluit niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaard. Dat uit de plantoelichting volgt dat aansluiting is gezocht bij de richtafstand voor de categorie niet overdekt zwembad uit de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uitgegeven brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: VNG-brochure), maakt het voorgaande niet anders, nu een openluchttheater en een niet overdekt zwembad wezenlijk verschillend van aard zijn.
2.10.3. In hetgeen de stichting Openluchttheater heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" voor de locatie 'Geulhal', is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van de stichting Openluchttheater is derhalve gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
2.10.4. Omdat de raad in zijn reactie op het deskundigenbericht het door Bureau Geluid opgestelde rapport "Akoestisch onderzoek, Openlucht theater Valkenburg" van 16 december 2011 (hierna: het akoestisch onderzoek openluchttheater) heeft bijgevoegd, ziet de Afdeling aanleiding te beoordelen of de rechtsgevolgen met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen worden gelaten.
2.10.4.1. In het akoestisch onderzoek openluchttheater staat dat uitgaande van de bestaande woningen op het podium van het openluchttheater in geval van muziek een geluidniveau van 76 dB(A) in de dagperiode, van 71 dB(A) in de avondperiode en van 66 dB(A) in de nachtperiode mag worden geproduceerd om ter plaatse van deze woningen aan de normen uit het Barim te voldoen. Uitgaande van de voorziene woningen op de locatie 'Geulhal' zou op het podium in geval van muziek een geluidniveau van 73 dB(A) in de dagperiode, van 68 dB(A) in de avondperiode en van 63 dB(A) in de nachtperiode mogen worden geproduceerd, zodat ter plaatse van de voorziene woningen eveneens aan de normen uit het Barim kan worden voldaan. In het akoestisch onderzoek openluchttheater wordt geconcludeerd dat het openluchttheater door de voorziene woningen wordt beperkt ten opzichte van de bestaande situatie.
Ter zitting is door de stichting Openluchttheater aangeven dat in het openluchttheater ongeveer 40 uitvoeringen per jaar worden gehouden waarvan tussen de 25 en 30 uitvoeringen met geluidversterking. Door de raad is ter zitting onweersproken gesteld dat bij evenementen met geluidversterking de normen uit het Barim thans in ruime mate worden overschreden en dat indien geen gebruik wordt gemaakt van geluidversterking de geluidsbelasting op de gevels van de voorziene woningen ver onder het toekomstige maximaal toelaatbare geluidsniveau zal blijven. De stichting Openluchttheater heeft naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de vermindering van het maximaal toelaatbare geluidniveau met 3 dB(A) tot gevolg heeft dat de exploitatie van het openluchttheater onaanvaardbaar wordt beperkt. Voor zover zij ter zitting heeft gesteld dat het openluchttheater slechts rendabel is bij uitvoeringen met geluidversterking, overweegt de Afdeling dat de raad hiermee geen rekening behoefde te houden nu bij deze uitvoeringen ook nu al niet kan worden voldaan aan de normen uit het Barim. Gelet op al het voorgaande heeft de raad aannemelijk gemaakt dat, gelet op de bedrijfsbelangen van het openluchttheater en het belang van een goed toekomstig woon- en leefklimaat, woningen kunnen worden gerealiseerd op de locatie 'Geulhal'.
Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover het plandeel met de bestemming "Wonen" voor de locatie 'Geulhal' is vernietigd, in stand blijven.
Het beroep van [appellante sub 7]
2.11. [appellante sub 7] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Centrum - 1", voor zover deze bestemming is toegekend aan de gronden tussen de Reinaldstraat, Louis van der Maesenstraat, Dr. Erensstraat en Sint Pieterstraat (hierna: de Centrumlocatie). Zij betoogt dat ten behoeve van het plandeel met de bestemming "Centrum - 1" ten onrechte een bebouwingspercentage wordt gehanteerd van 95, nu hierdoor direct voor haar vestiging van de HEMA op het perceel Dr. Erensstraat 11 nieuwe gebouwen kunnen worden gerealiseerd. Hierdoor zal, mede gelet op de toegestane bouwhoogte van 12 m, de etalage van de vestiging van de HEMA voor een groot deel aan het zicht worden onttrokken en zal sprake zijn van een ernstige vermindering van lichtinval, aldus [appellante sub 7]. Zij wenst dat evenals in het vorige bestemmingsplan "Kern Valkenburg" van 1996 bij recht slechts beperkte uitbreiding mogelijk wordt gemaakt ter plaatse van de Centrumlocatie en dat ten behoeve van grootschalige uitbreiding op een later moment wordt afgewogen of dit gelet op alle betrokken belangen toelaatbaar is.
2.11.1. De raad stelt dat de nieuwe bebouwing op voldoende afstand van de HEMA wordt opgericht.
2.11.2. Blijkens de verbeelding is aan een gedeelte van de Centrumlocatie ten noordwesten van het perceel Dr. Erensstraat 11 de bestemming "Centrum -1" toegekend met de aanduidingen "bouwvlak", "maximum goothoogte 12 m" en "maximum bebouwingspercentage 95".
Ingevolge artikel 5, lid 5.2.2, van de planregels gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende regels:
a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
[…];
c. de maximale goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’ is aangegeven;
[…];
f. het maximale bebouwingspercentage van het bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is aangegeven.
2.11.3. In het algemeen kunnen aan een voorheen geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. In dit geval heeft de raad in redelijkheid de bestemming "Centrum - 1" kunnen toekennen aan een gedeelte van de Centrumlocatie en bij recht kunnen voorzien in uitbreidingsmogelijkheden op de Centrumlocatie. Bij zijn keuze heeft de raad in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan de ruimtelijke ontwikkeling die is gericht op de realisering van een hoogwaardig gebied voor werken, wonen en winkelen dan aan het belang van [appellante sub 7] om gevrijwaard te blijven van uitbreiding van bebouwing in de nabijheid van haar vestiging van de HEMA. Weliswaar is niet uitgesloten dat de bebouwing ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Centrum - 1" vermindering van zicht op de vestiging van de HEMA en een vermindering van lichtinval in de vestiging van de HEMA met zich zullen brengen, nu die bebouwing met een maximale hoogte tot 12 m is voorzien op een afstand van ongeveer 4 m tot de vestiging van de HEMA. De raad heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een dusdanige vermindering van zicht en lichtinval dat hieraan een doorslaggevend gewicht moet worden toegekend. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat ter zitting vast is komen te staan dat de bebouwing niet wordt opgericht voor alle etalages van de HEMA alsmede de omstandigheid dat geen sprake is van een ongebruikelijke bouwmogelijkheid in een centrumgebied. Hetgeen [appellante sub 7] heeft aangevoerd geeft derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat aan de uitbreidingsmogelijkheden die het plandeel met de bestemming "Centrum - 1" toelaat een ontoereikende belangenafweging ten grondslag ligt. Gelet hierop valt niet in te zien dat hij die uitbreidingsmogelijkheden niet bij recht heeft kunnen toekennen.
2.12. Verder richt [appellante sub 7] zich tegen het plandeel met de bestemming "Centrum - 1" voor de gronden die zijn gelegen voor de voorgevel van de HEMA. Zij betoogt dat dit plandeel ten onrechte mogelijk maakt dat op die gronden een steeg wordt gerealiseerd die mede gebruikt zal worden door de bewoners van de woningen boven de HEMA. [appellante sub 7] betoogt dat daardoor ten onrechte geen uitbreidingsmogelijkheden resteren ten behoeve van haar vestiging van de HEMA. Zij stelt dat zij aldus wordt belemmerd in haar bedrijfsvoering en -ontwikkeling.
2.12.1. Ter zitting is vast komen te staan dat de HEMA de gronden waarop de steeg is voorzien niet in eigendom heeft. De raad heeft toegelicht dat uitbreiding van de HEMA op die gronden reeds om deze reden niet mogelijk is. [appellante sub 7] heeft dit niet bestreden. Derhalve bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat [appellante sub 7] als gevolg van de toekenning van de bestemming "Centrum - 1" aan de gronden voor de voorgevel van de HEMA wordt beperkt in haar uitbreidingsmogelijkheden.
2.13. In hetgeen [appellante sub 7] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellante sub 7] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 11]
2.14. [appellant sub 11] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Centrum - 1" en de functieaanduiding "parkeergarage" voor de gronden naast het perceel Louis van der Maesenstraat 10, voor zover ter plaatse van de bestaande parkeerplaatsen op maaiveldniveau een ondergrondse parkeergarage mogelijk wordt gemaakt. Zij betoogt dat de bestaande parkeerplaatsen op maaiveldniveau moeten worden gehandhaafd, inclusief de 45 parkeerplaatsen die thans exclusief ter beschikking staan van haar vestiging van Albert Heijn op het perceel Louis van der Maesenstraat 10. Hiertoe voert [appellant sub 11] aan dat haar vestiging van Albert Heijn onevenredig financieel nadeel zal lijden als haar klanten ondergronds moeten parkeren. In dit verband betoogt zij met verwijzing naar een consumentenonderzoek van Deloitte van 2009 dat met een ondergrondse parkeergarage een drempel wordt opgeworpen voor een bezoek aan de supermarkt. [appellant sub 11] betoogt dat aan haar financiële belang in de besluitvorming onvoldoende gewicht is toegekend. Verder voert zij aan dat de noodzaak voor de realisering van een ondergrondse parkeergarage niet valt in te zien. In dit verband stelt zij dat het bovendien goedkoper is om de bestaande parkeerplaatsen op maaiveldniveau te handhaven.
2.14.1. Blijkens de verbeelding is aan de gronden naast het perceel Louis van der Maesenstraat 10 de bestemming "Centrum-1" met de aanduiding "parkeergarage" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder d, van de planregels zijn de voor "Centrum - 1" aangewezen gronden bestemd voor een ondergrondse parkeergarage, ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage".
2.14.2. De raad stelt zich op het standpunt dat de realisering van een ondergrondse parkeergarage bijdraagt aan een verbetering van de kwaliteit van het centrum van Valkenburg in die zin dat parkeren mogelijk wordt gemaakt op één centrale locatie, hetgeen de overzichtelijkheid ten goede komt. De raad stelt zich verder op het standpunt dat [appellant sub 11] niet onevenredig wordt benadeeld door de verwezenlijking van een ondergrondse parkeergarage ten opzichte van de bestaande situatie waarin klanten op maaiveldniveau kunnen parkeren. Hiertoe stelt hij dat de supermarkt vanuit de ondergrondse parkeergarage goed en snel bereikbaar is, nu deze direct onder de supermarkt zal zijn gelegen.
2.14.3. Met betrekking tot het betoog dat de noodzaak voor de realisering van een ondergrondse parkeergarage niet valt in te zien, wordt overwogen dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat een parkeerterrein op maaiveldniveau op één centrale locatie niet kan worden gerealiseerd, omdat daarvoor vanwege de voorziene bebouwing voor de Centrumlocatie onvoldoende ruimte resteert. [appellant sub 11] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. De Afdeling is voorts van oordeel dat [appellant sub 11] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij als gevolg van de realisering van een ondergrondse parkeergarage aanzienlijk wordt benadeeld. Dit volgt - anders dan [appellant sub 11] betoogt - niet uit het consumentenonderzoek van Deloitte van 2009. Weliswaar is daarin vermeld dat het soort parkeergelegenheid invloed heeft op de keuze van klanten om een supermarkt al dan niet te bezoeken, maar tevens is vermeld dat klanten daarbij weinig gewicht toekennen aan de omstandigheid dat ondergronds moet worden geparkeerd. Bovendien heeft de raad ter zitting toegelicht dat weliswaar een omrijbeweging zal moeten worden gemaakt om de parkeergarage te bereiken, maar dat de route om de vestiging van de Albert Heijn vanuit de parkeergarage te verlaten zal worden verkort ten opzichte van de bestaande situatie waarin op maaiveld wordt geparkeerd. [appellant sub 11] heeft dit niet bestreden. Het voorgaande in aanmerking genomen wordt in hetgeen [appellant sub 11] heeft aangevoerd geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor de realisering van een ondergrondse parkeergarage.
2.15. [appellant sub 11] richt zich verder tegen het plandeel met de bestemming "Centrum - 1", voor zover supermarkten in het gehele centrum worden toegestaan. Zij betoogt dat onvoldoende is gemotiveerd dat dit ruimtelijk aanvaardbaar is. Voorts betoogt zij dat niet valt in te zien dat het plan gewijzigd is vastgesteld, in die zin dat het brutovloeroppervlak per supermarkt ten hoogste 2.000 m² mag bedragen. [appellant sub 11] voert aan dat deze keuze niet ruimtelijk is onderbouwd.
2.15.1. Blijkens de verbeelding is aan een gedeelte van de Centrumlocatie de bestemming "Centrum-1" toegekend met de aanduiding "specifieke vorm van centrum - detailhandelsconcentratiegebied".
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Centrum - 1" aangewezen gronden bestemd voor detailhandel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - detailhandelsconcentratiegebied', met dien verstande dat detailhandel uitsluitend op de begane grond is toegestaan.
Ingevolge lid 5.5.2 mag de brutovloeroppervlakte van een supermarkt niet meer dan 2.000 m² bedragen.
2.15.2. De planregeling voor de bestemming "Centrum - 1" laat verschillende functies toe. De raad heeft in beginsel beleidsvrijheid om de mate van gedetailleerdheid van het plan te bepalen. De raad heeft voldoende gemotiveerd dat een globale bestemming in het hier aan de orde zijnde centrumgebied de voorkeur heeft, in die zin dat hij geen starre regeling wil hanteren in het centrumgebied. [appellant sub 11] heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar belangen door toekenning van een ruime centrumregeling, in het bijzonder wat betreft de vestiging van supermarkten, ernstig worden geschaad.
Verder stelt de raad dat het maximumbrutovloeroppervlak van een supermarkt niet meer bedraagt dan 2.000 m² in verband met het voorkomen van parkeerdruk. Hiertoe stelt hij dat de parkeerbehoefte verhoudingsgewijs sterker toeneemt als gevolg van de vestiging van een supermarkt dan als gevolg van de vestiging van overige detailhandel. De raad heeft ter zitting voorts toegelicht dat het maximumbrutovloeroppervlak niet meer bedraagt dan 2.000 m² vanwege het uitgangspunt in het stedenbouwkundig programma van 2009 dat voldoende ruimte moet worden behouden voor andere detailhandel dan supermarkten. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Derhalve heeft de raad in redelijkheid in het plan kunnen regelen dat de brutovloeroppervlakte van een supermarkt niet meer mag bedragen dan 2.000 m².
2.16. In hetgeen [appellant sub 11] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 11] is ongegrond.
Het beroep van Centrum Promotion en anderen
2.17. Centrum Promotion en anderen richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Centrum", meer specifiek tegen de toekenning van de aanduidingen "specifieke vorm van centrum - detailhandelsconcentratiegebied" en "specifieke vorm van centrum - horecaconcentratiegebied" en het bepaalde in de artikelen 4, lid 4.1, aanhef en onder a, b, c, l, m en n, van de planregels. Zij betogen dat ten onrechte geen mogelijkheden worden geboden voor nieuwvestiging van detailhandelsbedrijven en horecabedrijven op gronden waaraan niet de aanduiding "specifieke vorm van centrum - detailhandelsconcentratiegebied" onderscheidenlijk "specifieke vorm van centrum - horecaconcentratiegebied" is toegekend. Zij betogen verder dat bestaande bedrijven ter plaatse van gronden waaraan voornoemde aanduidingen niet zijn toegekend, ten onrechte worden beperkt in hun bedrijfsvoering en -ontwikkeling. Centrum Promotion en anderen achten de toekenning van de voornoemde aanduidingen aan gronden bovendien onvoldoende gemotiveerd. Zij betogen dat aan een ruimer gebied beide voornoemde aanduidingen moeten worden toegekend, zodat zowel de functie horeca als detailhandel is toegestaan. In dit verband wijzen zij bijvoorbeeld op de gronden tussen de Passage en de zuidelijke tak van de Geul. Voor zover de raad stelt dat het onderscheid tussen horecaconcentratiegebieden en detailhandelsconcentratiegebieden is gebaseerd op de Retailstructuurvisie Valkenburg van BRO van 18 maart 2005, betogen zij dat dit niet juist is. Volgens hen zijn in die visie locaties zoals de Lindenlaan aangeduid als kansrijke locaties voor de vestiging van bijzondere horecaformules, terwijl aan die locaties in het bestemmingsplan slechts de aanduiding "specifieke vorm van centrum - horecaconcentratiegebied" is toegekend. Verder stellen zij met verwijzing naar de "Uitgangspuntennotitie bestemmingsplan Centrum Valkenburg" van 21 augustus 2007 dat is aangegeven dat functiemenging in ondergeschikte mate qua oppervlakte en aantal mogelijk moet zijn. Ten slotte betogen zij dat op gronden met de bestemming "Centrum" ten onrechte een ontheffingsmogelijkheid ontbreekt voor de vestiging van horeca op de begane grond ter plaatse van gronden met de aanduiding "specifieke vorm van centrum - detailhandelsconcentratiegebied". In dit verband stellen zij dat in de wijzigingsnota staat dat een dergelijke ontheffingsmogelijkheid wordt toegekend.
2.17.1. De raad stelt dat de aanduidingen "specifieke vorm van centrum - detailhandelsconcentratiegebied" en "specifieke vorm van centrum - horecaconcentratiegebied" zijn toegekend in overeenstemming met de Retailstructuurvisie Valkenburg.
2.17.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Centrum" aangewezen gronden bestemd voor:
a. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van centrum - detailhandelsconcentratiegebied" uitsluitend voor detailhandel;
b. detailhandel buiten de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van centrum - detailhandelsconcentratiegebied", met dien verstande dat het uitsluitend op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaande detailhandelsvestigingen betreft en het maximale verkoopvloeroppervlak niet meer mag bedragen dan de bestaande begane grond verdieping;
c. detailhandel ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van centrum - horecaconcentratiegebied", met dien verstande dat het uitsluitend op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaande detailhandelsvestigingen betreft en het maximale verkoopvloeroppervlak niet meer mag bedragen dan de bestaande begane grond verdieping;
[…];
l. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van centrum - horecaconcentratiegebied" uitsluitend voor horeca, categorie 1 tot en met 3 en categorie 5;
m. horeca, categorie 1 tot en met 3 en categorie 5 buiten de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van centrum - horecaconcentratiegebied", met dien verstande dat het uitsluitend op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaande horecabedrijven betreft en het maximale bedrijfsvloeroppervlak niet meer mag bedragen dan de bestaande begane grond verdieping;
n. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van centrum - detailhandelsconcentratiegebied" en tevens de aanduiding "specifieke vorm van centrum - horecaconcentratiegebied", voor detailhandel en horeca, categorie 1 tot en met 3 en categorie 5;
[…].
2.17.3. In de Retailstructuurvisie Valkenburg is het centrum van Valkenburg onderverdeeld in gebieden waar met name horeca moet worden geconcentreerd en gebieden waar met name detailhandel moet worden geconcentreerd. Daarin staat, kort weergegeven, dat de Lindenlaan en het Geuleiland, meer specifiek de Louis van der Maesenstraat, de Passage en de Jan Deckerstraat, het centrumgebied bij uitstek is voor recreatief winkelen, met dien verstande dat op de Lindenlaan ruimte is voor enige bijzondere horecaformules. Het Theodoor Dorrenplein moet fungeren als een schakelgebied tussen het winkelgebied en horecafaciliteiten. Verder is vermeld dat de straten aan de rand van het centrum, meer specifiek het Wilhelminaplein, de Reinaldstraat en de Plenkertstraat een gemengd karakter moeten hebben. De vestiging van niet-grootschalige laagfrequente winkels, horeca en overige dienstverlening genieten de voorkeur in de randzone. Schaalvergroting of toevoeging van één of enkele winkels is mogelijk in die zone.
Voorts staat in de Retailstructuurvisie Valkenburg dat winkels en avondhoreca zich doorgaans slecht met elkaar verdragen, hetgeen te maken heeft met geheel eigen vestigingsvoorwaarden voor beide sectoren.
In het rapport "Uitgangspuntennotitie bestemmingsplan Centrum Valkenburg" staat dat ondergeschikte functiemenging in oppervlakte en aantal in beide concentratiegebieden mogelijk is.
2.17.4. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid de keuze heeft kunnen maken om in het centrum van Valkenburg onderscheid te maken tussen enerzijds gebieden die met name geschikt zijn voor de vestiging van horeca en anderzijds gebieden die met name geschikt zijn voor de vestiging van detailhandel. Hierbij is van belang dat deze keuze in overeenstemming is met het beleid in de Retailstructuurvisie Valkenburg dat de Afdeling niet onredelijk acht. Centrum Promotion en anderen hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat de aanduidingen "specifieke vorm van centrum - detailhandelsconcentratiegebied" en "specifieke vorm van centrum - horecaconcentratiegebied" onjuist zijn toegekend dan wel aan een ruimer gebied hadden moeten worden toegekend. Voor zover zij zich op het standpunt stellen dat de gronden tussen de Passage en de zuidelijke tak van de Geul evenals het Theodoor Dorrenplein moeten worden aangemerkt als overgangsgebied waar naast de functie horeca ook detailhandel moet worden toegestaan, wordt overwogen dat in de Retailstructuurvisie Valkenburg slechts het Theodoor Dorrenplein wordt genoemd als schakelgebied. Derhalve heeft de raad in redelijkheid enkel de aanduiding "specifieke vorm van centrum - horecaconcentratiegebied" en niet tevens de aanduiding "specifieke vorm van centrum - detailhandelsconcentratiegebied" kunnen toekennen aan de gronden tussen de Passage en de zuidelijke tak van de Geul. Met betrekking tot de Lindenlaan stelt de raad terecht dat slechts twee locaties als mogelijk potentieel voor een horecabestemming worden genoemd in de Retailstructuurvisie Valkenburg. De raad heeft het niet nodig geacht in het plan op die locaties de aanduiding "specifieke vorm van centrum - horecaconcentratiegebied" toe te kennen. Per locatie zal in voorkomend geval worden bezien of afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van horeca gewenst is, aldus de raad. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Dat in het rapport "Uitgangspuntennotitie bestemmingsplan Centrum Valkenburg" staat dat functiemenging in ondergeschikte mate qua oppervlakte en aantal mogelijk moet zijn, maakt het voorgaande niet anders. Hiertoe wordt overwogen dat de planregels behorend bij de bestemming "Centrum" functiemenging in ondergeschikte mate mogelijk maken. De raad heeft voorts in redelijkheid kunnen afzien van het toekennen van uitbreidingsmogelijkheden aan bestaande bedrijven ter plaatse van de gronden waaraan de aanduidingen "specifieke vorm van centrum - detailhandelsconcentratiegebied" en "specifieke vorm van centrum - horecaconcentratiegebied" om de retailstructuur als bedoeld in de Retailstructuurvisie Valkenburg te realiseren. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet is gebleken van concrete uitbreidingsplannen van bestaande bedrijven.
2.17.5. De raad stelt voorts dat abusievelijk ten behoeve van het plandeel met de bestemming "Centrum" geen ontheffingsmogelijkheid is opgenomen voor de vestiging van horeca op de begane grond ter plaatse van gronden met de aanduiding "specifieke vorm van centrum - detailhandelsconcentratiegebied". Hij heeft verklaard dat het plan in zoverre zal worden herzien. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
2.17.6. In hetgeen Centrum Promotion en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover ten behoeve van het plandeel met de bestemming "Centrum" en de aanduiding "specifieke vorm van centrum - detailhandelsconcentratiegebied" geen ontheffingsmogelijkheid is opgenomen voor de vestiging van horeca op de begane grond, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van Centrum Promotion en anderen is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
2.17.7. De Afdeling ziet aanleiding de raad met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onder a en b, van de Awb, op te dragen binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen ter zake van het plandeel met de bestemming "Centrum" en de aanduiding "specifieke vorm van centrum - detailhandelsconcentratiegebied", voor zover ten behoeve van dit plandeel geen ontheffingsmogelijkheid is opgenomen voor de vestiging van horeca op de begane grond, een nieuw besluit te nemen en daarbij te bepalen dat de voorbereiding daarvan niet overeenkomstig de eisen bedoeld in afdeling 3.4 van de Awb hoeft te geschieden.
2.18. Centrum Promotion en anderen richten zich voorts tegen het plandeel met de bestemming "Centrum - 1", voor zover 250 openbare parkeerplaatsen mogelijk worden gemaakt. Zij betogen dat dit aantal onvoldoende is om de bestaande 195 parkeerplaatsen te vervangen en te voorzien in de parkeerbehoefte als gevolg van de extra te realiseren commerciële vierkante meters. Zij voeren verder aan dat hieraan ten onrechte geen onderzoek naar de parkeerbehoefte ten grondslag ligt. Zij betogen dat de enkele verwijzing naar de parkeernormen in de gemeentelijke parkeerverordening ontoereikend is. Centrum Promotion en anderen voeren ook aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de capaciteit die nodig is voor de nieuwe woningen. Verder betogen zij dat het centrumgebied ten onrechte autovrij wordt gemaakt.
Centrum Promotion en anderen betogen voorts dat ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Centrum - 1" ten onrechte geen functies, anders dan detailhandel, zijn toegelaten. Zij voeren aan dat het voor een goed functionerend centrum noodzakelijk is dat ook andere functies, zoals horeca en dienstverlening, worden toegelaten op die gronden.
Verder betogen zij dat de zuidelijke begrenzing van het bouwvlak van de nieuwe centrumontwikkeling ten onrechte in zuidelijke richting is opgeschoven ten opzichte van het ontwerpplan. Zij achten dit in strijd met de wijzigingsnota, nu daarin is vermeld dat de begrenzing juist zou worden teruggelegd. Zij betogen dat het zicht op de karakteristieke gevel van het pand waarin de HEMA is gevestigd, hierdoor wordt aangetast.
2.18.1. Blijkens de verbeelding is aan een gedeelte van de Centrumlocatie de bestemming "Centrum-1" toegekend met de aanduiding "parkeergarage".
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels, voor zover van belang, zijn de voor "Centrum - 1" aangewezen gronden bestemd voor:
a. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van centrum - detailhandelsconcentratiegebied" voor detailhandel, met dien verstande dat detailhandel uitsluitend op de begane grond is toegestaan;
b. wonen;
c. aan huis gebonden beroepen;
d. een ondergrondse parkeergarage, ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
e. verblijfsgebied.
Ingevolge lid 5.2.2, aanhef en onder e, geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen de regel dat ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage" een ondergrondse parkeergarage is toegestaan met minimaal 250 openbare parkeerplaatsen met bijbehorende voorzieningen bestaande uit maximaal twee bouwlagen.
2.18.2. Met betrekking tot het betoog dat onvoldoende parkeerplaatsen worden verwezenlijkt om te voldoen aan de parkeerbehoefte heeft de raad ter zitting toegelicht dat de parkeergarage ruimte biedt voor ongeveer 300 parkeerplaatsen om te voorzien in de extra parkeerbehoefte die ontstaat vanwege de herinrichting van de Centrumlocatie, inclusief eventueel nieuw te bouwen woningen. Hij heeft verklaard dat dit volgt uit berekeningen die zijn gebaseerd op de parkeernormen in de Beleidsnota parkeernormen Valkenburg aan de Geul van 17 december 2007 die zijn gebaseerd op de CROW-normen. Centrum Promotion en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding was voor het instellen van een nader onderzoek naar de parkeerbehoefte.
Voor zover Centrum Promotion en anderen wensen dat in het plan wordt geregeld dat het centrum van Valkenburg aan de Geul niet autovrij wordt gemaakt, overweegt de Afdeling dat de raad zich terecht op het standpunt stelt dat dit niet kan worden geregeld in het bestemmingsplan. Derhalve faalt dit betoog.
Met betrekking tot het gebruik dat is toegestaan op gronden met de bestemming "Centrum - 1" stelt de raad dat dit past binnen de Retailstructuurvisie Valkenburg. Het gebruik ten behoeve van dienstverlening en horeca valt daar niet onder, aldus de raad. Centrum Promotion en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. Derhalve bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat die functies ten onrechte niet zijn toegestaan op gronden met de bestemming "Centrum - 1".
Ten slotte stelt de raad dat de begrenzing van het bouwvlak ten opzichte van het ontwerpplan een meter is teruggelegd. Niet valt in te zien dat in zoverre sprake is van strijd met de wijzigingsnota. Voorts is niet uitgesloten dat het zicht op de gevel van de HEMA enigszins vermindert door de bebouwing die op de Centrumlocatie wordt opgericht. De raad heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een dusdanige vermindering dat daaraan een doorslaggevend gewicht moet worden toegekend.
2.19. Centrum Promotion en anderen richten zich verder tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer" en de functieaanduiding "specifieke vorm van verkeer - stadspoort" ter plaatse van de gronden aan de Pelerinstraat-Bogaardlaan-Theodoor Dorrenplein, voor zover ter plaatse de zogenoemde Geulpoort wordt verwezenlijkt. Zij richten zich in dit verband ook tegen de artikelen 16, lid 16.1, onder k, lid 16.2.1, onder a2 en lid 16.3. Verder richten zij zich tegen de toekenning van de gebiedsaanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied 2" aan de gronden ter plaatse van het Theodoor Dorrenplein, voor zover die gronden in de toekomst kunnen worden bebouwd. Het voorgaande leidt er volgens hen toe dat de zichtlijn vanaf het historisch centrum onderscheidenlijk de Geulpoort richting het nieuwe winkelcentrum en omgekeerd wordt verstoord. Zij betogen verder dat de verwezenlijking van de Geulpoort het beschermd stadsgezicht aantast en het zicht op de monumentale en beeldbepalende panden. Dit staat volgens hen in de weg aan de verwezenlijking van de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd Stadsgezicht" die aan de gronden ter plaatse van de voorziene Geulpoort is toegekend. Verder stellen zij dat de Geulpoort te smal zal zijn voor de bevoorrading van bedrijven in de Grotestraat en de Berkelstraat door vrachtverkeer.
2.19.1. De raad stelt dat de herbouw van de Geulpoort tezamen met de reeds aanwezige Berkelpoort en Grendelpoort dient ter markering van het historisch centrum. Hij stelt zich op het standpunt dat de Geulpoort juist het beschermd dorps- en stadsgezicht versterkt, omdat deze op historisch verantwoorde wijze gestalte zal krijgen.
Verder stelt de raad dat in het conceptrapport Centrumplan Hart voor Valkenburg; Nieuwe Verkeersstructuur rekening is gehouden met de Geulpoort en dat daaruit volgt dat de Geulpoort niet zal leiden tot problemen met de bevoorrading.
2.19.2. Blijkens de verbeelding zijn aan de gronden ter plaatse van de Pelerinstraat-Bogaardlaan-Theodoor Dorrenplein, voor zover van belang, de bestemming "Verkeer" met de functieaanduiding "specifieke vorm van verkeer - stadspoort" en de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd Stadsgezicht" toegekend. Aan een deel van de gronden op het Theodoor Dorrenplein is de bestemming "Verkeer" met de gebiedsaanduiding
"wro-zone-wijzigingsgebied 2" toegekend.
Ingevolge artikel 16, lid 16.1, aanhef en onder k, van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor een stadspoort ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - stadspoort".
Ingevolge lid 16.2.1, aanhef en onder a, ten tweede, geldt voor het bouwen van gebouwen de regel dat op of in deze gronden geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - stadspoort" alwaar een poortgebouw mag worden gebouwd met een hoogte van maximaal 15 m.
Ingevolge lid 16.3, kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2.1, aanhef en onder a voor het vergroten van de maximale bouwhoogte, mits:
a. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
b. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen onevenredige afbreuk wordt gedaan.
Ingevolge artikel 26, lid 26.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Waarde - Beschermd Stadsgezicht" aangewezen gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor de bescherming en het behoud van het beschermde stadsgezicht.
Ingevolge artikel 35, lid 35.6.2, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming "Verkeer" ter plaatse van de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied 2" te wijzigen in de bestemming "Centrum", met dien verstande dat de regels uit de bestemming "Centrum" in acht worden genomen, waarbij zowel het detailhandelconcentratiegebied als het horecaconcentratiegebied van toepassing zijn op het gebied.
2.19.3. Met betrekking tot de openheid van het gebied, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Geulpoort niet leidt tot een wezenlijke verstoring van de zichtlijnen, reeds omdat de zichtlijnen door de poort lopen tot in het achtergelegen gebied. Centrum Promotion en anderen hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat het standpunt van de raad dat de Geulpoort het beschermd dorps- en stadsgezicht juist kan versterken, onjuist is. Voorts valt niet uit te sluiten dat de verwezenlijking van gebouwen ter plaatse van de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied 2" leidt tot een verstoring van de zichtlijnen. De raad heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een dusdanige verstoring van de zichtlijnen dat daaraan een doorslaggevend gewicht moet worden toegekend. Hierbij is van belang dat tussen de Geulpoort en het nieuwe winkelgebied reeds bebouwing is opgericht in het verlengde van die gronden.
Met betrekking tot de bevoorrading door vrachtverkeer van bedrijven in de Grotestraat en de Berkelstraat staat in het "Centrumplan Hart voor Valkenburg, nieuwe verkeersstructuur" beschreven op welke wijze de laad- en losstructuur van het centrum kan plaatsvinden bij het vervallen van de huidige hoofdbevoorradingsroute richting het horecagebied als gevolg van de herbouw van de Geulpoort. Daaruit volgt dat bevoorrading mogelijk zal zijn. Centrum Promotion en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is.
2.19.4. In hetgeen Centrum Promotion en anderen voor het overige hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van Centrum Promotion en anderen is voor het overige ongegrond.
De beroepen van [appellante sub 2], [appellant sub 10 B] en de stichting Bewonersbelangen en anderen
2.20. De beroepen van [appellante sub 2], [appellant sub 10 B] en de stichting Bewonersbelangen en anderen zijn gericht tegen de aanduiding "parkeergarage", voor zover deze aanduiding is toegekend aan de Centrumlocatie, en tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer", voor zover deze bestemming is toegekend aan de Centrumlocatie.
2.20.1. Blijkens de verbeelding is aan een gedeelte van de Centrumlocatie de bestemming "Centrum-1" toegekend met de aanduiding "parkeergarage". Aan een ander gedeelte van de Centrumlocatie is de bestemming "Verkeer" met de aanduiding "centrum" toegekend. Aan de Sint Pieterstraat is eveneens de bestemming "Verkeer" toegekend.
Ingevolge artikel 16, lid 16.1, zijn de gronden met de bestemming "Verkeer" onder meer bestemd voor wegen, straten en paden met een verkeers- dan wel verblijfsfunctie, voet- en rijwielpaden, parkeervoorzieningen en ter plaatse van de aanduiding "centrum" centrumvoorzieningen conform de bestemming "Centrum".
2.20.2. Blijkens de plantoelichting ziet de ontwikkeling van de Centrumlocatie op de realisering van 1.900 m² aan nieuwe winkels, maximaal 55 hoogwaardige wooneenheden en een nieuwe ondergrondse parkeergarage met minimaal 250 parkeerplaatsen.
De woningen van [appellante sub 2], [appellant sub 10 B] en de stichting Bewonersbelangen en anderen zijn gelegen op de percelen [12 locaties] en op de percelen [4 locaties].
Strijd met gemeentelijk beleid
2.20.3. [appellante sub 2] en de stichting Bewonersbelangen en anderen voeren allereerst aan dat in strijd met de Retailstructuurvisie, het Mobiliteitsplan en het Raamplan Openbare Ruimte Centrum Valkenburg aan de Geul, welke stukken dateren uit 2005, in het onderhavige plan gekozen is voor de realisering van een ondergrondse parkeergarage op de Centrumlocatie in plaats van op de locatie Villa Via Nova. [appellant sub 10 B] betoogt dat het niet mogelijk is geweest tijdig op het alternatievenonderzoek voor de locatie van de in- en uitrit van de ondergrondse parkeergarage te reageren en dat onvoldoende duidelijk is waarom de voorgestelde alternatieven niet geschikt zijn.
2.20.3.1. De raad stelt in zijn verweerschrift dat hij op 30 juni 2009 het beleidstuk "Centrumplan Hart voor Valkenburg" heeft vastgesteld waarin in afwijking van eerdere visies uitdrukkelijk gekozen is voor de Centrumlocatie als geschikte locatie voor de realisering van een ondergrondse parkeergarage. Bij voornoemd besluit heeft de raad een concrete afweging gemaakt van onder meer stedenbouwkundige, financiële en verkeerstechnische aspecten. Ter zitting is door de raad aangegeven dat gekozen is voor de huidige locatie, omdat de locatie Villa Via Nova op een te grote afstand van de Centrumlocatie ligt en bezoekers van de parkeergarage de drukke Reinaldstraat moeten oversteken om de Centrumlocatie te bereiken. In hetgeen [appellante sub 2] en de stichting Bewonersbelangen en anderen hebben aangevoerd, wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat deze keuze onaanvaardbaar is.
2.20.3.2. De Afdeling overweegt verder dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
In het onderzoek "Ontsluiting parkeergarage" van 30 juni 2009 (hierna: het alternatievenonderzoek) zijn zes locaties voor de in- en uitrit van de ondergrondse parkeergarage bekeken en beoordeeld. Niet in geschil is dat het alternatievenonderzoek ter inzage heeft gelegen bij de terinzagelegging van het ontwerpplan. Gelet hierop heeft [appellant sub 10 B] niet aannemelijk gemaakt dat zij geen gelegenheid heeft gehad om op dit onderzoek te reageren. In het alternatievenonderzoek is voorts gebruik gemaakt van een matrix waarin verschillende aspecten, zoals de verkeersveiligheid, leefbaarheid en doorstroming van de locaties, zijn gewogen en beoordeeld. De locatie die op de meeste aspecten positief heeft gescoord, heeft uiteindelijk de voorkeur gekregen. Gelet hierop acht de Afdeling voldoende duidelijk op welke manier de zes locaties in het alternatievenonderzoek zijn betrokken en beoordeeld.
Aantasting verkeersveiligheid
2.20.4. [appellante sub 2], [appellant sub 10 B] en de stichting Bewonersbelangen en anderen betogen voorts dat als gevolg van het realiseren van de in- en uitrit van de parkeergarage aan de Sint Pieterstraat de verkeersveiligheid, met name voor fietsers en voetgangers, op deze straat wordt aangetast, nu deze straat erg smal is en niet geschikt is om veel verkeersbewegingen te verwerken. Dat voor de Sint Pieterstraat een 30 kilometer per uur-zone is ingesteld, is volgens hen geen oplossing. De toename van het aantal verkeersbewegingen leidt verder tot opstoppingen op de kruising Reinaldstraat/Sint Pieterstraat en tot gevaarlijke situaties.
2.20.4.1. De raad stelt dat slechts het meest noordelijke gedeelte van de Sint Pieterstraat gebruikt zal worden door verkeer van en naar de parkeergarage en dat op dit gedeelte met een lage snelheid gereden zal worden. Verder is dit gedeelte van de Sint Pieterstraat volgens de raad nog juist breed genoeg om het autoverkeer en fietsverkeer in twee richtingen af te wikkelen en blijft er aan weerszijden van de weg tevens voldoende ruimte beschikbaar voor een trottoir voor voetgangers. Op het kruispunt Sint Pieterstraat/Reinaldstraat/Oosterweg/Hekerbeekstraat zal gebruik worden gemaakt van verkeersregelinstallaties, zodat het verkeer van en naar de Sint Pieterstraat op een veilige manier kan worden afgewikkeld, aldus de raad.
2.20.4.2. Op 1 augustus 2006 is door het college van burgemeester en wethouders een verkeersbesluit genomen waardoor onder meer op de Sint Pieterstraat een maximum snelheid geldt van 30 kilometer per uur.
2.20.4.3. In het deskundigenbericht staat dat de Sint Pieterstraat als erftoegangsweg is getypeerd. Essentiële herkenbaarheidskenmerken voor een erftoegangsweg zijn volgens het principe Duurzaam Veilig het ontbreken van een rijrichtingscheiding en kantmarkering of alleen onderbroken kantmarkering. Gelet op de wegbreedte van de Sint Pieterstraat van minimaal 8,5 m, is volgens het deskundigenbericht een inrichting als erftoegangsweg mogelijk die voldoet aan de richtlijnen van Duurzaam Veilig en zal met het plan op het noordelijk deel van de Sint Pieterstraat een verkeersveilige situatie kunnen worden bereikt.
In de actualisatie van het "Centrumplan Hart voor Valkenburg" van 14 juni 2011 worden de voorgenomen verkeersmaatregelen in de Sint Pieterstraat en de Reinaldstraat beschreven. Het noordelijk deel van de Sint Pieterstraat wordt opengesteld voor gemotoriseerd verkeer en direct ten zuiden van de in- en uitrit van de parkeergarage zal een dynamische afsluiting (beweegbare palen) op de weg worden geplaatst. Uit de door Movares opgestelde rapportage "Ontwerpnotitie Reinaldstraat Valkenburg" van 1 november 2010 volgt dat op de kruising van de Reinaldstraat met de Sint Pieterstraat verkeersregelinstallaties zullen moeten komen waardoor de wachtrijen vanuit de parkeergarage in de Sint Pieterstraat kunnen worden opgelost of beperkt, maar dat het netwerk aan voornoemde installaties nog verder ontwikkeld moet worden.
In het deskundigenbericht staat dat de voorstellen uit het geactualiseerde Centrumplan en de voornoemde rapportage mogelijk worden geacht, maar dat deze wel afhankelijk zijn van de verkeersbelasting op de Reinaldstraat. Daarnaast is het volgens het deskundigenbericht noodzakelijk om met (extra) dynamische signalering het verkeer naar de parkeergarage te stoppen en naar andere parkeervoorzieningen te leiden. Ter zitting is door de raad aangegeven dat deze dynamische signalering zal worden aangebracht waardoor men verplicht wordt om door te rijden indien de parkeergarage vol is, zodat wordt voorkomen dat gemotoriseerd verkeer in de Sint Pieterstraat moet wachten. Ook heeft de raad ter zitting gesteld dat de verkeersregelinstallaties op de kruising van de Reinaldstraat met de Sint Pieterstraat gekoppeld zullen worden aan de slagboom van de uitrit van de parkeergarage, zodat indien veel voertuigen de parkeergarage uitrijden dit verkeer sneller de Reinaldstraat op zal kunnen rijden en niet zal hoeven te wachten in de Sint Pieterstraat.
Gelet op al het voorgaande, is de Afdeling van oordeel dat [appellante sub 2], [appellant sub 10 B] en de stichting Bewonersbelangen en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat de verkeersveiligheid in de Sint Pieterstraat ten gevolge van de voorziene in- en uitrit van de parkeergarage niet voldoende zal kunnen worden gewaarborgd bij de uitvoering van het plan. Voor zover zij wijzen op de brief van 7 maart 2011 van Veilig Verkeer Nederland, Regionaal Steunpunt Noord-Brabant, overweegt de Afdeling dat deze brief slechts een advies betreft met betrekking tot onder meer de gevolgen van het realiseren van een ondergrondse parkeergarage voor het kruispunt Sint Pieterstraat/Reinaldstraat en dat in deze brief suggesties worden gedaan ten aanzien van het verbeteren van de verkeersveiligheid. Ter zitting heeft de raad aangegeven dat hij van de inhoud van de brief op de hoogte is, maar hierin geen aanleiding heeft gezien tot aanpassing van het plan op dit punt.
Aantasting straatbeeld
2.20.5. [appellante sub 2] en de stichting Bewonersbelangen en anderen betogen verder dat realisering van de in- en uitrit van de ondergrondse parkeergarage in de Sint Pieterstraat zal leiden tot een aantasting van het straatbeeld, nu deze straat één van de meest authentieke straten is die Valkenburg kent met weinig verkeersbewegingen.
2.20.5.1. De raad stelt dat de Sint Pieterstraat heringericht zal worden en dat hoogwaardige materialen zullen worden gebruikt waardoor de straat er juist fraaier zal gaan uitzien. Op de kop van de straat zal het verkeer toenemen, maar het overige gedeelte wordt afgesloten voor doorgaand verkeer en zal derhalve rustiger worden.
2.20.5.2. In het deskundigenbericht staat dat het straatbeeld in de Sint Pieterstraat wordt bepaald door de straatwand en de grootte en inrichting van de bestaande ruimte. In het noordelijke deel van de Sint Pieterstraat wordt de straatwand gevormd door aaneengesloten bebouwing met individuele karakteristiek ogende gevels en is de woonfunctie nadrukkelijk aanwezig. De ruimte tussen de gevels is beperkt waardoor het wegprofiel smal is en de relatief smalle rijbaan wordt begrensd door brede en verhoogde trottoirs. Het verkeersbeeld is volgens het deskundigenbericht vrij rustig, omdat de Sint Pieterstraat vanuit de Reinaldstraat afgesloten is voor gemotoriseerd verkeer en alleen bestemmingsverkeer vanuit zuidelijke richting dit deel van de Sint Pieterstraat inrijdt.
Niet in geschil is dat door het realiseren van de in- en uitrit van de ondergrondse parkeergarage het straatbeeld van de Sint Pieterstraat zal veranderen. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit niet zal leiden tot een zodanige aantasting van het straatbeeld dat het plan om die reden niet had mogen worden vastgesteld. Hierbij betrekt de Afdeling dat bij de herinrichting van de straat wordt geprobeerd zoveel mogelijk hoogwaardige materialen te gebruiken en dat de afstand tussen de kruising Sint Pieterstraat/Reinaldstraat en de in- en uitrit van de parkeergarage ongeveer 15 m bedraagt, zodat slechts een relatief klein gedeelte van de Sint Pieterstraat wordt opengesteld voor gemotoriseerd verkeer.
Trillingshinder en verzakking
2.20.6. [appellante sub 2] en de stichting Bewonersbelangen en anderen vrezen verder voor trillingshinder aan hun woningen als gevolg van de verkeerstoename op de Sint Pieterstraat. Zij stellen dat in het verleden de Sint Pieterstraat was opengesteld voor doorgaand verkeer en dat de vele verkeersbewegingen hebben geleid tot trilschade aan hun woningen. Verder stellen zij dat de grondwaterstand zal veranderen als gevolg van de bouw van de ondergrondse parkeergarage en dat daardoor de fundering van hun woningen zal worden aangetast. [appellant sub 10 B] voert aan dat indien geen vrije parkeerplek meer beschikbaar is, auto's in de Sint Pieterstraat zullen wachten tot er weer plek is en dit overlast geeft in de vorm van onder meer trillingen.
2.20.6.1. De raad stelt dat in de Sint Pieterstraat slechts personenauto's en langzaam verkeer zullen rijden, zodat er geen sprake is van vrachtverkeer dat trillingen veroorzaakt. Ter zitting heeft hij aangegeven dat een nulonderzoek zal worden gehouden in onder meer de woningen aan de Sint Pieterstraat, zodat eventuele ontstane schade als gevolg van de bouw van de ondergrondse parkeergarage in kaart kan worden gebracht.
2.20.6.2. De Afdeling is van oordeel dat [appellante sub 2] en de stichting Bewonersbelangen en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat de verkeerstoename op de Sint Pieterstraat leidt tot onaanvaardbare trillingshinder aan hun woningen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de parkeergarage niet bestemd is voor zwaar verkeer en in de Sint Pieterstraat een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. Voor zover Jammerztheim-de Beaumont vreest dat, indien de parkeergarage vol is, gemotoriseerd verkeer in de Sint Pieterstraat zal wachten totdat er een parkeerplek vrij is gekomen, overweegt de Afdeling dat, gelet op hetgeen in 2.20.4.3. is overwogen, een dynamische signalering zal worden aangebracht waardoor men verplicht wordt om door te rijden indien de parkeergarage vol is, zodat wordt voorkomen dat gemotoriseerd verkeer zich in de Sint Pieterstraat wachtend ophoudt.
Wat betreft de vrees voor verzakking van de woningen als gevolg van de verandering van de grondwaterstand hebben [appellante sub 2] en de stichting Bewonersbelangen en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de gevolgen voor de grondwaterstand vanwege de bouw van de ondergrondse parkeergarage zodanig zullen zijn dat de raad in zoverre niet in redelijkheid het bestreden besluit heeft kunnen vaststellen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de raad ter zitting heeft gesteld dat de bodemkaart van de Centrumlocatie is bekeken en dat hieruit niet blijkt dat de bodemgesteldheid dusdanig slecht is dat de bouw van de ondergrondse parkeergarage tot verzakkingen zal leiden.
Geluidsoverlast en verslechtering van de luchtkwaliteit
2.20.7. [appellante sub 2], [appellant sub 10 B] en de stichting Bewonersbelangen en anderen betogen voorts dat realisatie van de in- en uitrit van de parkeergarage in de Sint Pieterstraat zal leiden tot onaanvaardbare geluidsoverlast en verslechtering van de luchtkwaliteit. [appellante sub 2] en de stichting Bewonersbelangen voeren daarbij aan dat de in het akoestisch rapport aangehouden aantallen verkeersbewegingen onjuist zijn en dat de Sint Pieterstraat ten onrechte is aangemerkt als 30 kilometer per uur-zone, nu hiervoor thans geen verkeersbesluit is genomen. Verder voeren zij aan dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit en dat zeker in de ochtend- en avondspits sprake zal zijn van piekconcentraties.
2.20.7.1. Ingevolge artikel 77, van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh), voor zover van belang, wordt bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, vanwege het college van burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek ingesteld.
Ingevolge artikel 74, eerste lid en tweede lid onder b, van diezelfde wet, voor zover van belang, heeft een weg geen zone indien het wegen betreft waarvoor een maximum snelheid van 30 kilometer per uur geldt.
2.20.7.2. Op 1 augustus 2006 is door het college van burgemeester en wethouders een verkeersbesluit genomen waardoor onder meer op de Sint Pieterstraat een maximum snelheid geldt van 30 kilometer per uur, zodat het betoog van [appellante sub 2] en de stichting bewonersbelangen dat geen verkeersbesluit is genomen feitelijke grondslag mist.
Gelet op artikel 74, eerste en tweede lid, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 77 van de Wgh, behoeft bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan geen akoestisch onderzoek te worden ingesteld indien voor een weg een maximumsnelheid geldt van 30 kilometer per uur. Het voorgaande laat onverlet dat moet worden beoordeeld of het plan in zoverre uit het oogpunt van geluidsbelasting in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
2.20.7.3. Niet in geschil is dat ten tijde van de vaststelling van het plan geen onderzoek is gedaan naar de geluidsbelasting van de verkeersbewegingen van en naar de parkeergarage op de woningen in de Sint Pieterstraat. In het deskundigenbericht staat dat sprake is van een verkeersintensiteit in de Sint Pieterstraat van ongeveer 6.000 motorvoertuigen per etmaal als gevolg van het realiseren van de ondergrondse parkeergarage. Derhalve had het naar het oordeel van de Afdeling, gelet op het zorgvuldigheidsbeginsel dat met zich brengt dat bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis over de relevante feiten en de af te wegen belangen wordt vergaard, op de weg van de raad gelegen onderzoek te (laten) doen naar de gevolgen van dit plan voor het woon- en leefklimaat van [appellante sub 2], [appellant sub 10 B] en de stichting Bewonersbelangen en anderen. Voor zover de raad heeft gewezen op het door K+adviesgroep opgestelde onderzoek "Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai, locatie Polfermolen, Villa Via Nova en AH te Valkenburg" van 9 september 2010, overweegt de Afdeling dat dit onderzoek geen betrekking heeft op de geluidsbelasting van de verkeersbewegingen van en naar de parkeergarage. Gelet op het vorenstaande heeft de raad onvoldoende onderzocht en ontoereikend gemotiveerd dat ter plaatse van de woningen van [appellante sub 2], [appellant sub 10 B] en de stichting Bewonersbelangen en anderen, wat de toename van de geluidsbelasting betreft, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
2.20.7.4. In het door K+Adviesgroep opgestelde onderzoek "Luchtkwaliteitstoets Locatie Polfermolen, Villa Via Nova en AH te Valkenburg" van 9 september 2010 is voor onder meer de Centrumlocatie een luchtkwaliteitstoets uitgevoerd. In deze toets is uitgegaan van een totale verkeersgeneratie van de locaties Polfermolen, Villa Via Nova en Centrumlocatie van ongeveer 1.915 motorvoertuigen per weekdag. In de toets is geconcludeerd dat een nadere beoordeling van de luchtkwaliteit ter plaatse niet noodzakelijk is, nu de drie voornoemde ontwikkelingslocaties niet in betekenende mate bijdragen. Gelet op hetgeen in 2.20.7.3. is weergegeven, is in de luchtkwaliteitstoets uitgegaan van een onjuist aantal verkeersbewegingen per etmaal als gevolg van het realiseren van de ondergrondse parkeergarage. Nu het voorgaande niet wordt betwist en de toets ten grondslag heeft gelegen aan de besluitvorming, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
Lichthinder
2.20.8. [appellant sub 10 B] voert verder aan dat het in- maar vooral uitrijden uit de parkeergarage lichthinder tot gevolg heeft voor de woningen op de percelen [locatie 4 en 5].
2.20.8.1. De raad heeft ter zitting erkend dat het leefklimaat ter plaatse van de voornoemde woningen zal verslechteren, maar heeft in het kader van een goede ruimtelijke ordening gesteld dat de verslechtering niet zodanig zal zijn dat het plan om deze reden geen doorgang kan vinden.
2.20.8.2. Blijkens de verbeelding is de afstand tussen de woningen op de percelen [locatie 4 en 5] en de in- en uitrit van de parkeergarage ongeveer 46 m.
2.20.8.3. In het deskundigenbericht staat dat de in- en uitrit van de parkeergarage tegenover de woningen op de percelen Sint Pieterstraat 33, 35 en 37 ligt. Het is volgens het deskundigenbericht waarschijnlijk dat gemotoriseerd verkeer met aangestoken verlichting de parkeergarage via een hellingshoek zal verlaten, met de mogelijkheid dat lichtbundels uit koplampen in de woningen op de percelen [locatie 4, 5 en 6] en, gelet op de linksafbeweging dat het verkeer moet maken, 39 schijnen.
Uit de notitie "Programma van Eisen parkeergarage centrumplan Valkenburg" van mei 2009 volgt dat voldoende horizontaal vlakke opstelruimte bij de in- en uitrit moet worden gerealiseerd. Deze opstelruimte zal worden aangelegd tussen de Sint Pieterstraat en de daadwerkelijke in- en uitrit van de parkeergarage en heeft een lengte van ongeveer 35 m. Gelet hierop en op de afstand van ongeveer 46 m tussen de woningen op de percelen [locatie 4 en 5] en de in- en uitrit van de parkeergarage, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van onaanvaardbare lichthinder geen sprake zal zijn.
Bodemverontreiniging
2.20.9. Verder betogen [appellante sub 2], [appellant sub 10 B] en de stichting Bewonersbelangen en anderen dat ten onrechte geen nader asbestonderzoek is uitgevoerd, zodat zij betwijfelen of het plan in zoverre uitvoerbaar is.
2.20.9.1. De Afdeling stelt voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures, die thans niet ter beoordeling staan. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan met de daarin opgenomen bestemmingen niet had kunnen vaststellen indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat.
2.20.9.2. In de door Oranjewoud op 27 mei 2010 opgestelde rapportage "Milieukundig onderzoek herinrichting openbare ruimte fase 1 te Valkenburg" (hierna: het milieukundig onderzoek) staat dat een milieukundig bodemonderzoek is uitgevoerd ter plaatse van de openbare ruimte in het centrum van Valkenburg. Ter plaatse van de Sint Pieterstraat is in de puinfundering asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. In het milieukundig onderzoek staat dat wordt aanbevolen om, na eventueel aanvullend vooronderzoek, asbestonderzoek te verrichten.
In het deskundigenbericht staat dat het weggedeelte van de Sint Pieterstraat ter plaatse waar asbesthoudend plaatmateriaal is aangetroffen, bestaat uit klinkerverharding en dat met deze verharding de onderliggende funderingslaag met eventueel asbesthoudend materiaal uit een oogpunt van bodembescherming voldoende is afgeschermd. Voor realisering van de parkeergarage behoeft dit gedeelte van de Sint Pieterstraat niet aangepast te worden.
Door Oranjewoud is nader onderzoek verricht naar de aanwezigheid van asbest in de bodem ter plaatse van het Centrumplan. Uit de door Oranjewoud op 5 november 2010 opgestelde rapportage "Nader- en verkennend asbestonderzoek herinrichting openbare ruimte Valkenburg" volgt dat geen asbestverdachte materialen zijn aangetroffen. [appellante sub 2], [appellant sub 10 B] en de stichting Bewonersbelangen en anderen hebben de juistheid van de laatstgenoemde rapportage en de conclusies ervan niet bestreden.
Gelet op al het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad er niet in redelijkheid van heeft mogen uitgaan dat de bodemgesteldheid niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Financiële uitvoerbaarheid en waardedaling woningen
2.20.10. [appellante sub 2], [appellant sub 10 B] en de stichting Bewonersbelangen en anderen betogen dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet is gewaarborgd. [appellante sub 2] en de stichting Bewonersbelangen en anderen voeren daarbij aan dat niet is gebleken dat de benodigde gronden zijn verworven en dat de subsidievoorwaarden van de provincie Limburg niet bekend zijn. [appellant sub 10 B] voert aan dat de financiële bijdrage van de provincie Limburg onzeker is en dat de financiering van onvoorziene kosten, zoals kosten voor het saneren van aanwezige asbest, niet haalbaar is. Ook is volgens haar geen rekening gehouden met planschadeclaims en kosten voor planschadeprocedures. Ten slotte vrezen [appellante sub 2] en de stichting Bewonersbelangen en anderen voor een waardedaling van hun woningen na realisatie van de ondergrondse parkeergarage.
2.20.10.1. In de raadsnota behorende bij het raadsbesluit van 30 juni 2009 staat dat het tekort voor het gehele Centrumplan wordt geraamd op € 12,1 miljoen. Uit de beschikking van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 30 november 2010 volgt dat het akkoord is gegaan met het verlenen van een subsidie van € 6 miljoen. In de voornoemde raadsnota staat dat voor de voorziene ontwikkeling door de gemeente € 3.432.000,- ter beschikking is gesteld. Het resterende tekort van € 2.668.000,- zal worden gedekt door een tariefsverhoging van de toeristenbelasting, aldus de raadsnota. De financiële haalbaarheid van de voorziene parkeergarage is separaat onderzocht in de raadsnota. De investeringsopzet van de parkeergarage sluit met een tekort van € 4,3 miljoen, maar indien de parkeertarieven worden verhoogd kan een budgettair neutrale situatie ontstaan, aldus de raadsnota.
In de anterieure overeenkomst van 16 juni 2010 die tussen de projectontwikkelaar de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hurks Vastgoed Zuid B.V. en de gemeente is gesloten, staat voorts dat de projectontwikkelaar zich verplicht alle vergoedingen van planschade voor haar rekening te nemen.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan voldoende is gewaarborgd. Met de stelling dat nog niet alle gronden in het plangebied zijn verworven, hebben [appellante sub 2] en de stichting Bewonersbelangen en anderen niet aannemelijk gemaakt dat het plan niet uitvoerbaar is binnen de planperiode van tien jaar. Daarbij komt dat de raad de desbetreffende gronden zo nodig binnen deze termijn kan onteigenen. Voor zover [appellant sub 10 B] wijst op de kosten voor de asbestsanering, overweegt de Afdeling dat, gelet op hetgeen in 2.20.9.2. is overwogen, geen asbestverdachte materialen zijn aangetroffen.
2.20.10.2. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellante sub 2] en de stichting Bewonersbelangen en anderen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
Conclusie
2.20.11. Gelet op hetgeen in 2.20.7.3. en 2.20.7.4. is overwogen, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, wat betreft de aanduiding "parkeergarage" en het plandeel met de bestemming "Verkeer, voor zover deze aanduiding en deze bestemming zijn toegekend aan de Centrumlocatie, is genomen in strijd met bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en niet berust op een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
De beroepen van [appellante sub 2] en de stichting Bewonersbelangen zijn gegrond en het beroep van [appellant sub 10 B] is in zoverre gegrond.
2.20.11.1. Omdat de raad bij brief van 7 november 2011 het door Oranjewoud opgestelde onderzoek "Geluidonderzoek t.b.v. ruimtelijke procedure Bestemmingsplan Centrumplan Valkenburg, geluidaspecten bouwplan incl. parkeergarage" van 4 november 2011 (hierna: het akoestisch onderzoek parkeergarage) heeft overgelegd en op 2 december 2011 de door Oranjewoud opgestelde rapportage "Luchtkwaliteit Centrum Valkenburg" van 24 november 2011 (hierna: het luchtkwaliteitsonderzoek), ziet de Afdeling aanleiding te beoordelen of de rechtsgevolgen met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen worden gelaten.
2.20.11.2. Uit het akoestisch onderzoek parkeergarage volgt dat de hoogst berekende geluidbelasting op de gevel van de onderzochte woningen in de Sint Pieterstraat is berekend op 63 dB. Bij 19 woningen kan zonder extra gevelmaatregelen het maximaal toelaatbaar binnenniveau van 33 dB niet worden gehandhaafd. Ter zitting is door de raad onweersproken gesteld dat de 19 woningen zullen worden voorzien van onder meer dubbele beglazing en kierdichting, zodat het binnenniveau toelaatbaar blijft, en dat voor deze maatregelen ook financiële middelen ter beschikking zijn gesteld. Nu de geluidbelasting ten gevolge van de 30 kilometer per uur-weg de maximale ontheffingswaarde voor gezoneerde wegen van 63 dB niet overschrijdt, kan volgens de raad ter plaatse van de woningen in de Sint Pieterstraat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gerealiseerd. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
In het luchtkwaliteitsonderzoek is uitgegaan van 5.987 motorvoertuigen per etmaal die gebruik maken van de parkeergarage waarbij ook rekening is gehouden met stagnerend autoverkeer. De conclusie in voornoemd onderzoek is dat kan worden voldaan aan de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Gelet hierop hebben [appellante sub 2], [appellant sub 10 B] en de stichting Bewonersbelangen niet aannemelijk gemaakt dat het plan in strijd is met de krachtens de Wet milieubeheer gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover de aanduiding "parkeergarage" en het plandeel met de bestemming "Verkeer" zijn vernietigd, in stand blijven.
Het beroep van [appellant sub 10 B] voor het overige
2.21. Het beroep van [appellant sub 10 B] is voorts gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor zover deze bestemming is toegekend aan het perceel [locatie 7 en 8]. Zij betoogt dat hetgeen in de Zienswijzennota ten aanzien van het perceel [locatie 7] is opgemerkt niet is overgenomen bij de vaststelling van het plan. Zo zijn volgens haar verschillende bestaande garageboxen niet als zodanig bestemd. Voorts voert zij aan dat aan de bestaande woning met huisnummer [locatie 8] ten onrechte geen bouwvlak is toegekend.
2.21.1. De raad stelt in zijn verweerschrift dat wat betreft de garageboxen ervan is uitgegaan dat deze zich bevinden op de locatie waaraan blijkens de verbeelding de aanduiding "garage" is toegekend en wat betreft de woning met huisnummer [locatie 8] ervan is uitgegaan dat deze zich binnen het toegekende bouwvlak bevindt.
2.21.2. Blijkens de verbeelding is aan het perceel [locatie 7 en 8] de bestemming "Wonen" toegekend, aan een groot gedeelte van deze gronden de aanduiding "bijgebouw" en aan een gedeelte van deze gronden de aanduiding "garage".
Ingevolge artikel 18, lid 18.1, onder c en f, van de planregels zijn gronden met de bestemming "Wonen" bestemd voor parkeervoorzieningen, niet zijnde overdekte parkeeraccommodaties voor meer dan drie auto's, en ter plaatse van de aanduiding "garage" voor garageboxen.
2.21.3. Uit het deskundigenbericht volgt dat op het perceel [locatie 7 en 8] twee woningen staan en in totaal 23 parkeervoorzieningen zijn gerealiseerd. De woning met huisnummer [locatie 7] is met de voorgevel gesitueerd aan de Sint Pieterstraat. Naast de voorgevel staat een poortgebouw en via dit gebouw is het achterliggende erf bereikbaar. Achter dit poortgebouw staan aan de rechterzijde vijf garageboxen. Halverwege het achterliggende erf is een tweede poortgebouw aanwezig waarin zich de ingang bevindt naar de woning met huisnummer [locatie 8]. Onder voornoemd poortgebouw bevinden zich twee niet afsluitbare parkeerplaatsen en twee garageboxen. Op het terrein achter het tweede poortgebouw zijn aan de rechterzijde acht garageboxen gerealiseerd en aan de linkerzijde zes. Op het onbebouwde terrein achter deze boxen is ruimte voor nog eens 11 parkeerplaatsen, aldus het deskundigenbericht. Niet in geschil is dat de bestaande bebouwing op het perceel [locatie 7 en 8] met bouwvergunningen is gebouwd.
Volgens het deskundigenbericht komt het plan wat betreft het perceel [locatie 7 en 8] niet overeen met de feitelijke situatie. De woning met huisnummer [locatie 7] en de daarachter liggende vijf garageboxen liggen volgens het deskundigenbericht binnen het aangeduide bouwvlak, maar aan de garageboxen is geen aanduiding "garage" toegekend. Voorts ligt de woning met huisnummer [locatie 8] niet binnen het bouwvlak en is aan twee van de vier overdekte parkeervoorzieningen onder het tweede poortgebouw en aan de zes garageboxen aan de linkerzijde van het perceel niet de aanduiding "garage" toegekend.
2.21.4. Met betrekking tot legale bouwwerken staat voorop dat deze in beginsel, gelet op de rechtszekerheid, als zodanig dienen te worden bestemd. Dit uitgangspunt kan onder meer uitzondering vinden indien een dienovereenkomstige bestemming op basis van nieuwe inzichten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen. Daarnaast moet aannemelijk zijn dat er concreet zicht bestaat op verwijdering van het bouwwerk, omdat het overgangsrecht bedoeld is als overbrugging van een tijdelijke situatie. Indien aan deze voorwaarden is voldaan, kan het bestaande bouwwerk onder het overgangsrecht worden gebracht.
De raad heeft niet de stelling betrokken dat de vijf achter de woning met huisnummer [locatie 7] liggende garageboxen, de woning met huisnummer [locatie 8], twee van de vier overdekte parkeervoorzieningen onder het tweede poortgebouw en de zes garageboxen aan de linkerzijde van het perceel op basis van nieuwe inzichten niet langer als zodanig in het plan kunnen worden opgenomen. Evenmin is aannemelijk geworden dat deze bebouwing binnen de planperiode zal worden verwijderd. Derhalve is het niet als zodanig bestemmen van de vijf achter de woning met huisnummer [locatie 7] liggende garageboxen, de woning met huisnummer [locatie 8], twee van de vier overdekte parkeervoorzieningen onder het tweede poortgebouw en de zes garageboxen aan de linkerzijde van het perceel in het plan in strijd met de rechtszekerheid.
2.21.5. In hetgeen [appellant sub 10 B] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "garage"voor het perceel [locatie 7 en 8], is genomen in strijd met de rechtszekerheid. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
Het beroep van [appellant sub 10 B], voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor zover deze bestemming is toegekend aan het perceel [locatie 7 en 8], is derhalve eveneens gegrond.
2.21.6. De Afdeling ziet aanleiding de raad met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onder a en b, van de Awb, op te dragen binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen ter zake van het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "garage", voor zover toegekend aan het perceel [locatie 7 en 8], een nieuw besluit te nemen en daarbij te bepalen dat de voorbereiding daarvan niet overeenkomstig de eisen bedoeld in afdeling 3.4 van de Awb hoeft te geschieden.
Proceskosten
2.22. De raad dient ten aanzien de Belangenvereniging Mooi Geulzicht, de stichting Openluchttheater, [appellante sub 2], [appellant sub 10 B] en de stichting Bewonersbelangen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van Centrum Promotion en anderen is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van [appellant sub 4], [appellante sub 7] en [appellant sub 11] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 1] niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van [appellante sub 2], de stichting Stichting Openluchttheater Valkenburg, de stichting Stichting Bewonersbelangen Sint Pieterstraat en anderen en [appellant sub 10 A] en [appellante sub 10 B] en anderen geheel en de beroepen van de Belangenvereniging Mooi Geulzicht en anderen en de vereniging Centrum Promotion Valkenburg en anderen, gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul van 25 oktober 2010 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Centrum Valkenburg", voor zover het betreft:
a. de plandelen met de bestemming "Gemengd", voor zover toegekend aan de percelen aan de Oranjelaan gelegen ten westen van de Koningin Julianalaan;
b. de plandelen met de bestemming "Wonen", voor zover toegekend aan de gronden van de locatie 'Geulhal';
c. het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "garage", voor zover toegekend aan het perceel [locatie 7 en 8];
d. de aanduiding "parkeergarage", voor zover toegekend aan de gronden tussen de Reinaldstraat, Louis van der Maesenstraat, Dr. Erensstraat en Sint Pieterstraat;
e. het plandeel met de bestemming "Verkeer", voor zover toegekend aan de gronden tussen de Reinaldstraat, Louis van der Maesenstraat, Dr. Erensstraat en Sint Pieterstraat;
f. het niet opnemen van een ontheffingsmogelijkheid voor de vestiging van horeca op de begane grond ter plaatse van gronden met de bestemming "Centrum" en de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - detailhandelsconcentratiegebied'.
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Centrum Valkenburg" in stand blijven voor zover het betreft de plandelen genoemd onder III., onder b., d. en e.;
V. draagt de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul op om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen met betrekking tot de plandelen genoemd onder III., onder c. en f., en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI. verklaart de beroepen van [appellante sub 8], [appellant sub 4], [appellante sub 7 A] en [appellante sub 7 B], [appellant sub 11] geheel en de beroepen van de Belangenvereniging Mooi Geulzicht en anderen en de vereniging Centrum Promotion Valkenburg en anderen voor het overige ongegrond;
VII. veroordeelt de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul tot vergoeding van bij [appellante sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1092,50 (zegge: duizendtweeënnegentig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul tot vergoeding van bij de Belangenvereniging Mooi Geulzicht en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 926,12 (zegge: negenhonderdzesentwintig euro en twaalf cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
veroordeelt de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul tot vergoeding van bij [appellant sub 10 A] en [appellante sub 10 B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
veroordeelt de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul tot vergoeding van bij de stichting Stichting Openluchttheater Valkenburg in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 52,12 (zegge: tweeënvijftig euro en twaalf cent);
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul aan de hierna te noemen appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellante sub 2], € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) voor de Belangenvereniging Mooi Geulzicht en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) voor de vereniging Centrum Promotion Valkenburg en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 10 A] en [appellante sub 10 B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) voor de stichting Stichting Bewonersbelangen Sint Pieterstraat en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, en € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) voor de stichting Stichting Openluchttheater Valkenburg, vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bošnjaković
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2012
410-634-646.