ECLI:NL:RVS:2012:BW5257

Raad van State

Datum uitspraak
9 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103603/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Sorgdrager
  • M.P.J.M. van Grinsven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing revisievergunning voor nertsenhouderij en beoordeling van belanghebbendheid

In deze zaak gaat het om de toewijzing van een revisievergunning voor een nertsenhouderij, verleend door het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk. De vergunning is op 10 februari 2011 verleend en op 17 februari 2011 ter inzage gelegd. Twee appellanten, wonend in Westerhoven, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De gronden van het beroep zijn later aangevuld. De zaak is behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 maart 2012.

De Afdeling heeft overwogen dat het college in zijn verweerschrift aanvoert dat één van de appellanten, [appellant B], niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij op grote afstand van de inrichting woont en geen zicht heeft op de inrichting. De Afdeling oordeelt echter dat [appellant B] wel degelijk belanghebbende is, omdat hij eigenaar is van een perceel dat zich op korte afstand van de inrichting bevindt en hij daardoor mogelijk milieugevolgen kan ondervinden.

De appellanten betogen dat de vergunning niet verleend had mogen worden vanwege de ammoniakemissie uit de inrichting en de gevolgen daarvan voor een nabijgelegen natuurgebied. De Afdeling stelt vast dat het dichtstbijzijnde zeer kwetsbare gebied meer dan 250 meter van de inrichting ligt, en dat de vergunningverlening onder de Wet milieubeheer valt. De Afdeling concludeert dat de beroepsgronden van de appellanten niet slagen, en dat er geen aanleiding is om aan de juistheid van het standpunt van het college te twijfelen.

Uiteindelijk verklaart de Afdeling het beroep ongegrond en zijn er geen proceskostenveroordelingen. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 9 mei 2012.

Uitspraak

201103603/1/A4.
Datum uitspraak: 9 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Westerhoven, gemeente Bergeijk,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2011 heeft het college aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een nertsenhouderij aan de [locatie] te Westerhoven. Dit besluit is op 17 februari 2011 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brieven van 10 oktober 2011 en 2 november 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft het beroep ter zitting behandeld op 16 maart 2012, waar [appellanten], van wie [appellant B] in persoon, en vertegenwoordigd door ing. A.F.M. Manders, en het college, vertegenwoordigd door E. Verhagen en drs. M. van den Hurk, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij de invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. Het college stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat [appellant B] niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), nu hij op grote afstand van de inrichting woont en ook geen zicht heeft op de inrichting. Het beroep is daarom, voor zover dit is ingesteld door [appellant B], niet-ontvankelijk, aldus het college.
2.2.1. Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende tegen een besluit op grond van deze wet beroep instellen bij de Afdeling.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtreeks bij een besluit is betrokken.
2.2.2. Wanneer krachtens de Wet milieubeheer een vergunning voor het oprichten en het in werking hebben van een inrichting of een zogenoemde revisievergunning wordt verleend, zijn naast de aanvrager onder meer de eigenaren en bewoners van percelen waarop milieugevolgen van deze inrichting kunnen worden ondervonden belanghebbenden.
Ter zitting is onweersproken gesteld dat [appellant B] eigenaar is van een perceel dat op korte afstand van de inrichting ligt. Aannemelijk is dat ter plaatse van dat perceel milieugevolgen van de inrichting kunnen worden ondervonden. [appellant B] is daarom belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
2.3. [vergunninghoudster] heeft ter zitting aan de orde gesteld dat een aantal beroepsgronden eerst in het aanvullende beroepschrift van 10 oktober 2011 is aangevoerd.
2.3.1. Zoals in de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2011 in zaak nr. 201006983/1/M2 (www.raadvanstate.nl) ligt besloten, worden bij besluiten inzake een milieuvergunning die, zoals hier, vóór 1 april 2011 zijn bekendgemaakt de beslissingen over de aanvaardbaarheid van verschillende categorieën milieugevolgen nog als besluitonderdelen aangemerkt.
[appellanten] hebben beoogd de omvang van het geschil uit te breiden door na afloop van de hen gegeven termijn voor het aanvullen van de gronden ook nog de besluitonderdelen geur en luchtkwaliteit aan te vechten. Binnen de beroepstermijn of, als een nadere termijn voor het aanvullen van de gronden is gegeven, uiterlijk binnen die termijn, dient vast te staan waartegen de beroepsgronden zijn gericht. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan niet worden aanvaard dat de omvang van het geschil na afloop van die termijn wordt uitgebreid. Hetgeen alsnog met betrekking tot de besluitonderdelen geur en luchtkwaliteit naar voren is gebracht, moet daarom in deze procedure buiten beschouwing worden gelaten.
2.4. [appellanten] betogen dat de vergunning niet mag worden verleend gelet op de gevolgen van de ammoniakemissie uit de inrichting voor een nabijgelegen natuurgebied. Nu dit gebied in het ter plaatse geldende bestemmingsplan is bestemd als natuurgebied, dient het gebied volgens [appellanten] - zo begrijpt de Afdeling hun betoog - te worden beschermd als ware het een Natura 2000-gebied en/of een zeer kwetsbaar gebied als bedoeld in de Wet ammoniak en veehouderij (hierna: de Wav).
2.4.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav wijzen provinciale staten de gebieden aan die als zeer kwetsbaar gebied worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 3 betrekt het bevoegd gezag bij beslissingen inzake de vergunning voor de oprichting of verandering van een veehouderij de gevolgen van ammoniakemissie uit de tot de veehouderij behorende dierenverblijven uitsluitend op de wijze die is aangegeven bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 7.
Ingevolge artikel 6 wordt een vergunning voor het veranderen van een veehouderij geweigerd, indien de aanvraag betrekking heeft op een uitbreiding van het aantal dieren van een of meer diercategorieën en een tot de veehouderij behorend dierenverblijf geheel of gedeeltelijk is gelegen in een zeer kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 meter rond een zodanig gebied.
2.4.2. Uit artikel 3, eerste lid, van de Wav volgt dat deze wet bij vergunningverlening krachtens de Wet milieubeheer het exclusieve toetsingskader vormt voor de beoordeling van de van de dierenverblijven in de inrichting te verwachten ammoniakemissie. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het dichtst bij de inrichting gelegen zeer kwetsbare gebied als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wav gelegen is op meer dan 250 meter afstand van de inrichting. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om aan de juistheid van dit standpunt te twijfelen. Dat een nabij de inrichting gelegen gebied in het ter plaatse geldende bestemmingsplan mogelijk is bestemd als natuurgebied, maakt dit gebied niet tot een zeer kwetsbaar gebied in de zin van de Wav.
2.4.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 januari 2011 in zaak nr. 201003937/1/M2; www.raadvanstate.nl), worden de gevolgen voor Natura 2000-gebieden vanaf 1 februari 2009 uitsluitend beoordeeld in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Bezwaren met betrekking tot de effecten op dergelijke gebieden zijn slechts aan de orde in het kader van de beoordeling van de vraag of een vergunning ingevolge die wet is vereist en zo ja, of die vergunning kan worden verleend en onder welke voorwaarden. Reeds hierom kan hetgeen [appellanten] aanvoeren over Natura 2000-gebieden niet slagen. Overigens staat vast dat het door hen genoemde, nabij de inrichting gelegen gebied niet is aangewezen als Natura 2000-gebied.
2.4.4. Deze beroepsgrond faalt.
2.5. [appellanten] voeren ten slotte aan dat in een eerdere procedure door vertegenwoordigers van de gemeente en [vergunninghoudster] is aangegeven dat geen verdere uitbreiding van de inrichting zou worden nagestreefd.
2.5.1. Voor zover [appellanten] hiermee een beroep doen op het vertrouwensbeginsel, faalt ook deze beroepsgrond. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 8 juni 2011 in zaak nr. 201011073/1/H1; www.raadvanstate.nl), is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegde persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. De door [appellanten] aangevoerde omstandigheid biedt geen grond voor het oordeel dat een zodanige toezegging is gedaan.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2012
462-732.