201111529/1/R2.
Datum uitspraak: 9 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Maasland, gemeente Midden-Delfland,
2. [appellante sub 2], gevestigd te Maasland, gemeente Midden-Delfland,
de raad van de gemeente Midden-Delfland,
verweerder.
Bij besluit van 27 september 2011, heeft de raad het bestemmingsplan "Maaslandse Dam" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2011, en [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 november 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 februari 2012, waar [appellant sub 1], [appellante sub 2], vertegenwoordigd door mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te 's-Gravenhage, en de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Kuiper en P. van Hofwegen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, vertegenwoordigd door mr. A.C. de Waaij, werkzaam bij de provincie, gehoord.
2.1. De zogenoemde Maaslandse Dam ligt in het meest noordelijke gedeelte van de Commandeurspolder. Voor het deel van het plangebied met bestaande woningen betreft het een meer gedetailleerd plan met een grotendeels conserverend karakter. Tevens voorziet het plan in de omvorming van een voormalig kassengebied naar een groen woon- en werkgebied. Voor dit deel is het plan minder gedetailleerd en voorziet het plan in 11 zogenoemde kamers (bouwvlakken), ten behoeve van de realisering van kavels voor wonen in combinatie met bedrijvigheid.
2.2. Zowel [appellant sub 1] als [appellante sub 2] betogen dat het plan in strijd is met het beleid zoals dat is vastgelegd in de Structuurvisie Zuid-Holland en de Provinciale Verordening Ruimte (hierna: de Verordening).
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de geplande ontwikkelingen weliswaar in strijd zijn met de Structuurvisie Zuid-Holland en de beleidskaders zoals deze zijn vastgelegd in de Verordening, doch dat in de Verordening een aantal algemene ontheffings- en uitzonderingsmogelijkheden zijn opgenomen. De raad wijst erop dat het college ten behoeve van de ontwikkeling van de Maaslandse Dam een ontheffing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Verordening heeft verleend.
2.2.2. De raad heeft bij brief van 6 juli 2011, verzonden op 12 juli 2011, het college verzocht om ten behoeve van de ontwikkeling van de Maaslandse Dam een ontheffing te verlenen op grond van artikel 3, eerste lid, van de Verordening. Bij brief van 13 september 2011, verzonden op 27 september 2011, heeft het college de verzochte ontheffing verleend.
2.2.3. De bij besluit van 13 september 2011 door het college verleende ontheffing is uitsluitend met het oog op het bestreden besluit van 27 september 2011 verleend. Tegen het besluit tot het verlenen van ontheffing kunnen met het oog op een doelmatige rechtsgang eerst rechtsmiddelen worden aangewend bij het besluit waarop het betrekking heeft. Voor zover het beroep betrekking heeft op het besluit van 13 september 2011 tot verlening van de ontheffing, maakt het derhalve deel uit van dit geding.
2.2.4. Voor zover [appellante sub 2] betoogt dat de inhoud van het ontheffingsverzoek noch de ontheffingsverlening haar bekend zijn, overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat het ontheffingsverzoek alsmede de ontheffingverlening ter inzage zijn gelegd bij het bestemmingsplan. [appellante sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet het geval is geweest. Bovendien is in de onderhavige procedure een afschrift van de ontheffingsverlening aan [appellant sub 1] en [appellante sub 2] toegezonden.
2.2.5. Het betoog van [appellante sub 2] dat bij gebreke aan de vermelding in het bestemmingsplan van het aantal uiteindelijk te bouwen woningen niet duidelijk is op basis waarvan de ontheffing is verleend, slaagt evenmin. Ingevolge artikel 4.2, lid 4.2.1, aanhef en onder d, van de planregels dient per "kamer" ten minste één woning gebouwd te worden, waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding "woning uitgesloten" geen woning is toegestaan. Op de verbeelding zijn 11 "kamers" (bouwvlakken) die bestemd zijn voor wonen in combinatie met bedrijven weergegeven. In de ontheffingsaanvraag heeft de raad vermeld dat 20 tot 32 woningen kunnen worden gerealiseerd. De Afdeling overweegt dat de raad van dit aantal woningen heeft kunnen uitgaan, gelet op de op de verbeelding aangegeven oppervlakte van de verschillende kamers en het maximum bebouwingspercentage, gelezen in samenhang met de in de planregels opgenomen bouwregels ten aanzien van gebouwen. Het college heeft bij de beoordeling van de aanvraag om ontheffing vervolgens in aanmerking genomen dat in overeenstemming met de standaard Ruimte voor Ruimte regeling ter compensatie van het gesaneerde glas 23 woningen gebouwd mogen worden terwijl het plan een groter aantal woningen en tevens bedrijvigheid mogelijk maakt. Op grond hiervan is de ontwikkeling van de Maaslandse Dam getoetst aan de voorwaarden voor ontheffing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Verordening. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hebben niet nader aangegeven waarom niet aan de voorwaarden voor ontheffingverlening zou zijn voldaan.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de ontheffing heeft kunnen verlenen en de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan daarvan geen gebruik heeft mogen maken.
Het beroep van [appellant sub 1] voor het overige
2.3. [appellant sub 1] betoogt dat het plan het open polderlandschap aantast en stelt dat het plan louter is vastgesteld ter compensatie van reeds gemaakte kosten.
2.3.1. De raad heeft uiteengezet dat de ontwikkeling van de Maaslandse Dam samen met de sanering van verspreid glas bijdraagt aan de landschappelijke kwaliteit van het gebied. Door het begrenzen van het plangebied wordt de openheid van het landschap geborgd, aldus de raad.
2.3.2. Aan de ontwikkeling van de Maaslandse Dam ligt het beleid uit de provinciale regeling Ruimte voor Ruimte ten grondslag. Dit beleid is overgenomen in de Verordening.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening sluiten bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren bestemmingen uit die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies mogelijk maken.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 1 bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren ontwikkelingen mogelijk maken op grond van ruimte voor ruimte, waaronder wordt verstaan de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, kassen of andere gebouwen, dan wel de sanering van sierteelt en de bouw van één of meer compensatiewoningen ter plekke of in de directe omgeving van de gesloopte bebouwing of in aansluiting op de bestaande bebouwingsclusters. Daarbij moet wel worden voldaan aan een aantal voorwaarden.
Blijkens het besluit inzake de ontheffing is inmiddels 11,6 ha verspreid liggend glas gesaneerd.
2.3.3. Voor zover [appellant sub 1] stelt dat het plan slechts om compensatieredenen is opgesteld, overweegt de Afdeling dat de Verordening compensatie onder voorwaarden toestaat. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college, blijkens de verleende ontheffing op grond van artikel 3, eerste lid, van de Verordening, het standpunt inneemt dat er niet meer woningen of andere functies worden gebouwd dan noodzakelijk is om de sanering van verspreid glas te financieren. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de ontwikkeling van de Maaslandse Dam samen met de sanering van 11,6 ha aan verspreid glas een bijdrage levert aan een kwaliteitsverbetering van het landschap, ook in de zin van de openheid van het gebied. Daarbij betrekt de Afdeling dat de raad er in de stukken en ter zitting op heeft gewezen dat door het begrenzen van het plangebied en het niet toestaan van stedelijke ontwikkelingen in de rest van het gebied, de openheid van het landschap in laatstgenoemd gebied wordt gewaarborgd. Voorts heeft de raad daarbij betekenis kunnen hechten aan het feit dat er in 2006 op basis van de rapportage 'Glas uit de Polder' is gekozen voor een geclusterde compensatie in de Maaslandse Dam, aangezien dit de meeste kans biedt voor kwaliteitsverbetering van het landschap. Voorts wijst de raad erop dat gelet op artikel 4.3.1, gelezen in samenhang met artikel 4.3.2 van de planregels burgemeester en wethouders ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit van een "kamer" en van het groene raamwerk nadere eisen kunnen stellen aan gebouwen ten aanzien van de plaats van de bebouwing en de afmetingen daarvan, waarbij het afzonderlijk vastgestelde Beeldkwaliteitplan, waarin meer specifieke kwaliteitseisen zijn vastgelegd, als leidraad wordt gebruikt. De raad wijst er bovendien op dat ten behoeve van de zichtlijnen in de planregels specifieke bouwregels zijn vastgelegd met maximale afwijkingsmogelijkheden voor wat betreft de situering van de "kamer", het bebouwingspercentage en de inhoudsmaat. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre geen onaanvaardbare aantasting van het open landschap met zich brengt.
2.3.4. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins in zoverre is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 2] voor het overige
2.4. [appellante sub 2] voert met betrekking tot de voorgenomen woningbouw aan dat de toegestane goot- en bouwhoogte van gebouwen te hoog zijn ten opzichte van de bestaande bebouwing.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de maximale goothoogte van 8 meter en de maximale bouwhoogte van 10 meter zijn vastgesteld mede gelet op de lagere ligging van het gebied.
2.4.2. Voor zover [appellante sub 2] heeft betoogd dat de door de raad aangegeven lagere ligging van het gebied feitelijk onjuist is, heeft de raad ter zitting toegelicht dat de gronden thans zijn opgehoogd ten behoeve van het bouwrijp maken van de gronden, zodat het betoog reeds hierom faalt. Overigens heeft [appellante sub 2] niet nader onderbouwd waarom zij zich tegen de goot- en bouwhoogte die in het bestemmingsplan zijn voorzien verzet.
2.5. Voor zover [appellante sub 2] zich in het beroepschrift heeft beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze, overweegt de Afdeling dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellante sub 2] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.6. [appellante sub 2] exploiteert een tuinbouwbedrijf aan de Oostgaag 9 op een afstand van 10 tot 15 meter van de grenzen van het bestemmingsplan. Zij voert aan dat het plan woningbouw mogelijk maakt op ongeveer 50 meter afstand van haar bedrijf. Zij vreest dat woningbouw op een dergelijk korte afstand zal leiden tot een beperking van haar bedrijfsvoering. In het bijzonder vreest zij voor klachten van de toekomstige eigenaren van de woningen vanwege geluidhinder door vrachtwagens. Voorts voert zij aan dat het plan zal leiden tot een toename van het verkeer.
2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat woningbouw op een afstand van ongeveer 50 meter niet in strijd is met enig beleid, wet- of regelgeving en niet tot botsing van belangen zal leiden. Volgens de raad zullen toekomstige bewoners hun keuze om in het plangebied te wonen mede bepalen door de bestaande omliggende bedrijvigheid terwijl voorts de kavels in het plangebied zijn bestemd voor wonen in combinatie met bedrijvigheid. Uit onderzoek naar verkeersintensiteiten op de ontsluitende wegen blijkt dat de toegestane normen niet zullen worden overschreden, aldus de raad. Ook de geldende geluidsnormen zullen volgens de raad niet worden overschreden.
2.6.2. Voor zover [appellante sub 2] vreest in haar uitbreidingsmogelijkheden te worden aangetast door de in het plan voorziene ontwikkelingen, overweegt de Afdeling dat [appellante sub 2] geen concrete plannen tot uitbreiding kenbaar heeft gemaakt ten tijde van de vaststelling van het plan.
2.6.3. Door Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. is een verkeersstudie uitgevoerd, waarin de verkeerseffecten van de beoogde ontwikkeling zijn onderzocht. De resultaten van deze studie zijn neergelegd in het rapport "Verkeersstudie Maaslandse Dam", van 6 juni 2010. Genoemd rapport is als bijlage bij het plan gevoegd. Hierin wordt geconcludeerd dat door de ontwikkeling van de Maaslandse Dam de intensiteiten op de omliggende wegen licht stijgen maar de capaciteiten op geen van de wegvlakken wordt overschreden. [appellante sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat genoemd rapport gebreken dan wel leemten in kennis vertoont. De raad heeft dan ook in redelijkheid genoemd rapport aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen.
2.6.4. Ten behoeve van de in het plan voorziene ontwikkelingen is akoestisch onderzoek verricht, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek Maaslandse Dam te Midden Delfland" van Oranjewoud van 8 juni 2011 (hierna: het akoestisch onderzoek). Uit dit akoestisch onderzoek valt niet op te maken dat de geluidbelasting op de in het plan voorziene woonwerkkavels vanwege het aan de Oostgaag gelegen bedrijf van [appellante sub 2] is onderzocht. Gelet hierop valt niet uit te sluiten dat bij de realisering van de door het plan mogelijk gemaakte woningen geluidhinder vanwege verkeersbewegingen van en naar haar bedrijf aan [appellante sub 2] wordt toegerekend en van dat bedrijf technische en/of organisatorische maatregelen worden verlangd teneinde de mogelijk vanwege haar bedrijf optredende indirecte hinder te beperken. Dit klemt temeer nu uit voormeld onderzoek, anders dan de raad stelt, blijkt dat als gevolg van de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de Oostgaag/Molenweg reeds de voorkeursgrenswaarde van 48 dB zoals bedoeld in artikel 82, eerste lid, van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh), wordt overschreden op de rand van de kavels 1, 2, 3, 4, 6, 8 en 11 en dat op enkele plekken zelfs de ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Wgh in het onderhavige geval maximaal te ontheffen geluidsbelasting van 53 dB wordt overschreden. Uit de stukken blijkt niet dat vanwege de berekende overschrijding van de geluidsnormen in het kader van het plan maatregelen worden getroffen. De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat bij de daadwerkelijke inrichting van de kavels in het kader van de benodigde omgevingsvergunningen zal worden bezien welke maatregelen moeten worden getroffen vanwege geluidhinder. De Afdeling stelt op grond hiervan vast dat het treffen van maatregelen ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet was verzekerd. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met de bij het nemen van een besluit op grond van artikel 3:2 van de Awb te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is derhalve in zoverre gegrond. Het plan dient wat betreft de in de bestemming "Gemengd" opgenomen kamers (bouwvlakken) 1, 2, 3, 4, 6, 8 en 11 te worden vernietigd.
2.7. In hetgeen [appellante sub 2] voor het overige heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen voor het overige is aangevoerd wordt evenmin aanleiding gezien voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellante sub 2] is voor het overige ongegrond.
2.8. De raad dient ten aanzien van [appellante sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 2] gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Midden-Delfland van 27 september 2011, voor zover het betreft de in de bestemming "Gemengd" opgenomen kamers (bouwvlakken) 1, 2, 3, 4, 6, 8 en 11;
III. verklaart het beroep van [appellante sub 2] voor het overige en het beroep van [appellant sub 1] geheel ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Midden-Delfland tot vergoeding van bij [appellante sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Midden-Delfland aan [appellante sub 2] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2012