ECLI:NL:RVS:2012:BW5262

Raad van State

Datum uitspraak
3 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201200617/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • M.G. Alderlieste
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Vledder, woning Brink 18 en 19 te Vledder

Op 3 mei 2012 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van het bestemmingsplan "Vledder, woning Brink 18 en 19 te Vledder". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Westerveld op 22 november 2011, voorziet in de bouw van één woning met bijgebouw op de percelen Brink 18 en 19, waarbij de bestaande woningen worden gesloopt. De verzoeker, wonend in de gemeente Westerveld, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij vreest dat de cultuurhistorische waarde van de Brink onvoldoende is betrokken bij de vaststelling van het plan. Hij betoogt dat het plan in strijd is met artikel 3.7 van de Provinciale omgevingsverordening Drenthe, omdat onvoldoende is gemotiveerd dat het plan bijdraagt aan het behoud van de cultuurhistorische kernkwaliteiten.

Tijdens de zitting op 18 april 2012 heeft de voorzitter de argumenten van de verzoeker en de raad van de gemeente Westerveld gehoord. De verzoeker stelt dat de voorziene woning en het bijgebouw niet passen binnen de omgeving en dat de bouwmassa verdubbeld wordt ten opzichte van de bestaande woningen. De raad verdedigt het plan door te stellen dat het goed inpasbaar is in de omgeving en dat de cultuurhistorische waarden voldoende zijn betrokken. De voorzitter oordeelt dat het standpunt van de raad niet onredelijk is en dat er geen aanleiding is om te concluderen dat het plan in strijd is met de provinciale omgevingsverordening.

De voorzitter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen recht bestaat op een gelijkblijvend uitzicht of onveranderde woon- en leefomgeving. De voorzitter concludeert dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het bestemmingsplan vast te stellen en dat er geen grond is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 mei 2012.

Uitspraak

201200617/2/R4.
Datum uitspraak: 3 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats], gemeente Westerveld,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Westerveld,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Vledder, woning Brink 18 en 19 te Vledder" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2012, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2012, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 april 2012, waar [verzoeker], van wie [verzoeker] in persoon en bijgestaan door mr. A.J. Roos, advocaat te Wolvega, en de raad, vertegenwoordigd door J.J. Zwier, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door [gemachtigde], verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor de bouw van één woning met bijgebouw op de percelen Brink 18 en 19, waarbij de bestaande twee woningen worden gesloopt.
2.3. [verzoeker] betoogt dat de cultuurhistorische waarde van de Brink onvoldoende is betrokken bij het vaststellen van het plan. In dat kader voert hij aan dat het plan in strijd met artikel 3.7 van de Provinciale omgevingsverordening Drenthe van de provincie Drenthe is vastgesteld, aangezien onvoldoende is gemotiveerd dat het plan bijdraagt aan behoud en ontwikkeling van de cultuurhistorische kernkwaliteiten in het plangebied.
Verder betoogt [verzoeker] dat de voorziene woning met bijgebouw op de percelen Brink 18 en 19 niet past binnen de omgeving. Daartoe voert hij aan dat de omvang van de bouwmassa wordt verdubbeld ten opzichte van de bouwmassa van de bestaande woningen op deze percelen. Ook past de vorm van de voorziene bouwvlakken niet binnen de bestaande bebouwing in de omgeving, aldus [verzoeker].
Ten aanzien van het voorziene bijgebouw voert [verzoeker] - kort samengevat - aan dat het bijgebouw wat betreft de situering, de omvang en de hoogte in strijd is met het welstandsbeleid en de notitie "Afwijken bestemmingsplannen" die op 31 mei 2011 door de raad is vastgesteld. Volgens hem is het bijgebouw ten onrechte voorzien vóór de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw en past deze situering niet binnen het bebouwingslint, waarbij de bebouwing verder van de weg is gelegen. Hij voert aan dat, anders dan de raad stelt, de rooilijn van de bestaande bebouwing op het perceel Brink 18 niet 2 meter, maar 3,75 meter is verschoven richting de weg. Ook wijkt het bijgebouw volgens hem qua omvang en hoogte af van de regeling in het voorgaande bestemmingsplan "Vledder 2009". [verzoeker] vreest hierdoor voor aantasting van zijn uitzicht en meer schaduwwerking in zijn tuin.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet in strijd is met artikel 3.7 van de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. De raad wijst daarbij op de brief van de provincie van 5 augustus 2011, waarin is vermeld dat het belang van de provincie bij de cultuurhistorische waarden voldoende in het plan is betrokken. Verder is volgens de raad bij de vaststelling van het plan onderzoek gedaan naar de inpassing van het plan in de omgeving en is daaruit gebleken dat het plan goed inpasbaar is in de omgeving.
2.3.2. Ingevolge artikel 3.7 van de Provinciale omgevingsverordening Drenthe, wordt, als in een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn, in het ruimtelijk plan uiteengezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie zoals uiteengezet in de Omgevingsvisie en de uitwerkingen daarvan en maakt het desbetreffende ruimtelijke plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten.
2.3.3. Uit de plantoelichting volgt dat het plangebied in een waardevol esdorp ligt en dat daarmee met de inpassing van het plan in de omgeving rekening is gehouden. Ter zitting heeft de raad aan de hand van de plankaart behorend bij het bestemmingsplan "Vledder 2009" toegelicht dat de woningen aan de Brink 18 en 19 zelf niet zijn aangewezen als panden met cultuurhistorische waarde.
De percelen Brink 18 en 19 zijn gelegen in het centrum van Vledder in een bocht van de Brink. Niet wordt betwist dat het gaat om een in het oog springende locatie. Ter zitting heeft de raad naar voren gebracht dat de voorziene bebouwing weliswaar groter van omvang is dan de bestaande bebouwing, maar wijst er daarbij op dat er in de omgeving nog een aantal andere gebouwen is gelegen met een grote omvang, zoals het tegenover het plangebied gelegen gemeentehuis en de verderop gelegen boerderij aan de Wapserweg 13.
Het bijgebouw is voorzien vóór het hoofdgebouw en is daarmee, zoals ter zitting is vastgesteld, 3,40 meter dichter bij de weg komen te liggen dan de bestaande bebouwing van Brink 18. Volgens de raad is ten aanzien van het bijgebouw afwijking van het gemeentelijk beleid aanvaardbaar, omdat door deze situering de oorspronkelijke situatie, waarbij de bebouwing dichter bij de weg was gelegen, wordt hersteld. Bovendien begeleidt de bebouwing op deze manier de weg, aldus de raad. Daarbij brengt de raad tevens naar voren dat het bijgebouw grotendeels is gelegen op het bestaande bouwvlak van de woning aan de Brink 18.
Het standpunt van de raad over de inpassing van de bebouwing in de omgeving is naar het oordeel van de voorzitter niet onredelijk. In hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd, ziet de voorzitter vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat het plan afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarde van het plangebied en dat het plan daarom in strijd zou zijn met artikel 3.7 van de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. Ook ziet de voorzitter gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat de raad, onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij afwijkt van het gemeentelijk beleid.
2.3.4. Ten aanzien van de vrees voor aantasting van het uitzicht en schaduwwerking vanwege het voorziene bijgebouw, overweegt de voorzitter dat geen recht bestaat op een gelijkblijvend uitzicht of onveranderde woon- en leefomgeving. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Het bijgebouw met een ingevolge artikel 3, lid 3.2.2, onder e, van de planregels maximale bouwhoogte van 7,5 meter is voorzien op een afstand van circa 14 meter van de gevel van de woning van [verzoeker]. In het aangevoerde ziet de voorzitter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat [verzoeker] zodanig nadeel zal ondervinden van het bijgebouw dat de raad hieraan in redelijkheid een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
2.4. [verzoeker] voert aan dat ten onrechte geen dubbelbestemming "Archeologie" is toegekend aan het plangebied, zoals dat onder het voorgaande bestemmingsplan wel het geval was. Volgens [verzoeker] heeft de raad onvoldoende onderzoek verricht naar de archeologische waarden in het plangebied.
2.4.1. In de plantoelichting is vermeld dat een archeologisch onderzoek is verricht naar de archeologische waarden in het plangebied. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Een inventariserend Archeologisch Veldonderzoek, Steekproefrapport 2010-02/09". In dit rapport is vermeld dat de kwaliteit van de bodem in het onderzoeksgebied matig tot slecht is. Eventuele aanwezige archeologische grondsporen zullen volgens het rapport daardoor evenmin in goede staat verkeren. Er zijn volgens het rapport geen archeologische indicatoren aangetroffen. In hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd, ziet de voorzitter voorshands geen grond voor de conclusie dat het ter zake uitgevoerde onderzoek onzorgvuldig dan wel anderszins onjuist moet worden geacht. Gelet hierop ziet de voorzitter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte geen beschermingsregime omtrent archeologische waarden in het plan heeft opgenomen.
2.5. Voor zover [verzoeker] vreest dat binnen het plangebied horeca-activiteiten zullen gaan plaatsvinden, overweegt de voorzitter dat op grond van het plan binnen het plangebied horeca-activiteiten niet zijn toegestaan. Dat de bestemming in de toekomst kan worden veranderd, staat thans niet ter beoordeling.
2.6. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Alderlieste
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2012
590.