201109510/1/A1.
Datum uitspraak: 9 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E], [appellant F], [appellante G] en [appellant H], allen wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 juli 2011 in zaken nrs. 11/2867 en 11/2871 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Bij besluit van 13 september 2010 heeft het college het verzoek van [appellant A] en anderen handhavend op te treden tegen het gebruik van de woning op [locatie 1] te Den Haag als tandartspraktijk, afgewezen.
Bij besluit van 10 februari 2011 heeft het college het door [appellant A] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het bestreden besluit gehandhaafd.
Bij uitspraak van 20 juli 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellant A] en anderen daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, voor zover ingesteld door de bewoner(s) van [locatie 2], en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant A] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2012, waar [appellant A] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Veldman en M. Lont, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Daar is voorts [belanghebbende] gehoord.
2.1. Het betoog dat de rechtbank het beroep, voor zover ingesteld door de bewoners van [locatie 2], ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, is ter zitting door [appellant A] en anderen ingetrokken.
2.2. Ingevolge het ter plaatse als bestemmingsplan geldende uitbreidingsplan "Mariahoeve-West", is het perceel bestemd voor woningen in gesloten bebouwing met garages.
Ingevolge artikel 9 van de als planvoorschriften geldende "Verordening Mariahoeve" is het verboden de terreinen en de opstallen geheel of gedeeltelijk te gebruiken op een wijze of tot een doel, afwijkende van of strijdig met die bestemming, onderscheidenlijk de daaruit logischerwijze voortvloeiende bestemming dier opstallen.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in artikel 9. Zij kunnen aan een vrijstelling een of meer voorwaarden verbinden, welke echter alleen mogen strekken tot bescherming van de belangen, beoogd met de bepalingen, waarvan vrijstelling wordt verleend.
2.3. Vast staat dat het gebruik van de woning als tandartspraktijk in strijd is met het bestemmingsplan en dat geen vrijstelling als bedoeld in artikel 10 van de planvoorschriften is verleend, zodat het college bevoegd is terzake handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. Vast staat dat ten tijde van belang geen concreet zicht op legalisering aanwezig was omdat geen verzoek om ontheffing of omgevingsvergunning is ingediend en [belanghebbende], die de tandartspraktijk ter plaatse uitoefent, niet bereid is een dergelijk verzoek in te dienen.
2.5. [appellant A] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld, dat zich bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan het college van handhavend optreden mocht afzien. Daartoe voeren zij aan dat [belanghebbende] geen gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel kan doen. Volgens Van Kampen en anderen is uit de brief van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling van de gemeente Den Haag van 27 april 2009 en de daarop volgende e-mail van toenmalig gemeenteraadslid R. Smits, geen het college toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezegging af te leiden, waaraan [belanghebbende] in rechte te honoreren verwachtingen kon ontlenen, dat niet zal worden opgetreden tegen het gebruik van de woning als tandartspraktijk.
2.5.1. In de brief van 27 april 2009 van de projectinspecteur van het stadsdeelkantoor Haagse Hout staat dat niet handhavend zal worden opgetreden als de tandartspraktijk van Verschoor door zijn collega wordt overgenomen en dat deze brief niet als vergunning kan worden beschouwd. In de e-mail van 29 april 2009 van toenmalig gemeenteraadslid Smits staat dat dat laatste slechts een ambtelijk voorbehoud is en van belang is dat de feitelijke situatie wordt geaccepteerd, hetgeen volgens Smits precedentwerking heeft. Voormelde brief en e-mail bevatten naar het oordeel van de Afdeling geen het college toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezegging door een daartoe bevoegd persoon waaraan [belanghebbende] de in rechte te honoreren verwachting kan ontlenen dat niet tegen zijn praktijk zal worden opgetreden. De projectinspecteur noch het gemeenteraadslid was terzake beslissingsbevoegd. Ook indien de overweging van de rechtbank, dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij [belanghebbende] gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt, zou worden gevolgd, kan, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 oktober 2009 in zaak nr.
200900173/1/H1) een bij de overtreder van een wettelijk voorschrift opgewekt vertrouwen geen afbreuk doen aan de in beginsel bestaande aanspraak van omwonenden op handhaving van het bestemmingsplan. Het gebruik van het perceel, dat bestemd is voor wonen, voor een tandartspraktijk is een niet geringe inbreuk op het geldende planologische regime. Daarbij komt dat [appellant A] en anderen verscheidene malen aan het college kenbaar hebben gemaakt overlast van het betrokken gebruik te ondervinden en niet is gebleken dat het college vervolgens met de nodige zorgvuldigheid is nagegaan of, en zo ja, in welke mate die overlast werd veroorzaakt.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat zich bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan het college van handhavend optreden mocht afzien.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het beroep van [appellant A] en anderen ongegrond heeft verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 10 februari 2011 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 juli 2011 in zaken nrs. 11/2867 en 11/2871, voor zover de rechtbank het beroep van [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E], [appellant F], [appellante G], [appellant H] in zaak nr. 11/2867 ongegrond heeft verklaard;
III. verklaart het bij de rechtbank door [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E], [appellant F], [appellante G], [appellant H] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 10 februari 2011 ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 10 februari 2011, kenmerk B.2.10.1889.001;
V. draagt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op om binnen 12 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E], [appellant F], [appellante G], [appellant H] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 379,00 (zegge: driehonderdnegenenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2012