201106850/1/R2.
Datum uitspraak: 9 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Luyksgestel, gemeente Bergeijk,
de raad van de gemeente Bergeijk,
verweerder.
Bij besluit van 24 maart 2011, heeft de raad het bestemmingsplan "Rijerscheweg7/Lommelsedijk 9" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juni 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 20 juli 2011.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 februari 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. S. Oord, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., en de raad, vertegenwoordigd door ing. H. van Riet en mr. T. Duffhues, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Tevens is ter zitting gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. B.A.P. Sijben, advocaat te Budel.
2.1. Het plan voorziet in de verplaatsing van een metaalbedrijf van de Rijerscheweg naar de Lommelsedijk in Luyksgestel. Ter plaatse van de Lommelsedijk maakt het plan het mogelijk een nieuwe vervangende bedrijfshal te realiseren. Ter plaatse van de Rijerscheweg voorziet het plan in de ontwikkeling van een tweetal vrijstaande woningen binnen de bestaande bebouwingsconcentratie en aansluitend op de reeds aanwezige woningen aan de Neerrijt.
2.2. [appellant] heeft ter zitting de beroepsgrond ingetrokken dat aan de bouw van de woningen in het buitengebied ten onrechte het beleid uit de provinciale nota 'Buitengebied in Ontwikkeling' ten grondslag is gelegd.
2.3. [appellant] wijst erop dat de raad in de beantwoording van de zienswijzen heeft gerefereerd aan de ontwerp Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant, fase 2, terwijl op het moment van de besluitvorming deze Verordening in werking is getreden. Volgens [appellant] is het plan ten onrechte niet getoetst aan de op het moment van de besluitvorming in werking zijnde Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: Verordening 2011), in het bijzonder de artikelen 3.8 en 11.6.
2.3.1. De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat, gelet op de overgangsregeling neergelegd in artikel 14.4, eerste lid, van de Verordening 2011, de Verordening ruimte Noord-Brabant als toetsingskader voor het plan moet worden aangehouden. In de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn voor wat betreft bestaande en nieuw te vestigen bedrijven uitsluitend regels opgenomen voor bestemmingsplannen in bestaand stedelijk gebied. Nu de projectlocatie Lommelsedijk niet is gelegen in een dergelijk gebied, zijn de in de Verordening ruimte Noord-Brabant opgenomen regels niet van toepassing, aldus de raad. De raad wijst er op dat in de plantoelichting, hoewel niet noodzakelijk, wel inhoudelijk rekening is gehouden met de Verordening 2011.
2.3.2. De Verordening 2011 is tot stand gekomen in twee fasen. De eerste fase is vastgesteld op 23 april 2010 en in werking getreden op 1 juni 2010. De tweede fase is vastgesteld op 17 december 2010 en in werking getreden op 1 maart 2011. De eerste fase, te weten de Verordening ruimte Noord-Brabant, is ingetrokken met de inwerkingtreding van de tweede fase, de Verordening 2011, waarin de tekst van de eerste fase is geïntegreerd. Ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan was de Verordening 2011 in werking getreden zodat dit als geldend recht moet worden beschouwd.
2.3.3. Ingevolge artikel 14.4, eerste lid, van de Verordening 2011 blijft de Verordening ruimte Noord-Brabant van toepassing op een bestemmingsplan dat binnen een jaar na inwerkingtreding en met inachtneming van die verordening dient te worden vastgesteld ter voldoening van het bepaalde in artikel 4.1, tweede lid, van de wet.
Zoals in de toelichting op artikel 14.4, eerste lid, van de Verordening 2011 is vermeld, brengt de overgangsregeling met zich dat de betrokken gemeenten dienen te blijven voldoen aan de verplichting die met de inwerkingtreding van fase 1 ontstond om bestemmingsplannen binnen een jaar in overeenstemming te brengen met de bepalingen van de Verordening ruimte Noord-Brabant. Artikel 2.1.9. van de Verordening ruimte Noord-Brabant bevat regels voor bestaande en nieuw te vestigen bedrijven in bestaand stedelijk gebied in een landelijke regio. Nu het plandeel Lommelsedijk voorziet in een ontwikkeling in de landelijke regio, in het bijzonder in de groenblauwe mantel, maar niet in een bestaand stedelijk gebied, is dit artikel daarop niet van toepassing. Ook overigens bevat de Verordening ruimte Noord-Brabant geen regels die betrekking hebben op een ontwikkeling als in het plandeel Lommelsedijk beoogd. De overgangsregeling neergelegd in artikel 14.4, eerste lid, van de Verordening 2011 mist aldus in zoverre toepassing. In artikel 11.6 van de Verordening 2011 zijn specifieke regels opgenomen voor niet-agrarische ruimtelijke ontwikkelingen in de groenblauwe mantel. Anders dan de raad stelt, dient het plan aan de daarin neergelegde voorwaarden te worden getoetst.
2.3.4. De in het plan voorziene ontwikkeling aan de Lommelsedijk is in de plantoelichting getoetst aan artikel 3.8.10 van de ontwerp Verordening ruimte fase 2. Voor zover in dit geval relevant komt de inhoud van artikel 3.8.10, vierde lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.1.9, vierde lid, van de ontwerp Verordening ruimte fase 2 overeen met artikel 11.6, derde lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 3.8, vierde lid, van de Verordening 2011. De Afdeling ziet mitsdien geen grond voor het oordeel dat de raad niet aan bedoelde voorwaarden heeft getoetst.
Het betoog van [appellant] faalt.
2.4. [appellant] stelt zich op het standpunt dat de raad onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom verplaatsing van het metaalbedrijf naar het in de regio gelegen Kempische bedrijventerrein geen optie zou zijn. Voorts heeft de raad volgens hem onvoldoende gemotiveerd waarom een niet aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid wederom in het buitengebied mogelijk wordt gemaakt terwijl zulke bedrijvigheid thuishoort op een bedrijventerrein. Volgens [appellant] had de raad moeten bezien of de bestemming op het terrein aan de Lommelsedijk in "Wonen" kan worden gewijzigd.
2.4.1. Ingevolge artikel 11.6, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening 2011, voor zover thans van belang, kan in afwijking van het eerste lid, onder a en onder c, een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied voorzien in een redelijke uitbreiding van een niet-agrarisch bedrijf in de milieucategorie 3 of hoger, mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat waaruit blijkt dat overeenkomstige toepassing is gegeven aan de aspecten van verantwoording, bedoeld in artikel 3.8, vierde lid in samenhang met de verantwoording, bedoeld in het tweede lid.
Ingevolge artikel 3.8, vierde lid, aanhef en onder c, blijkt uit de in het derde lid bedoelde verantwoording dat de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om het bedrijf te verplaatsen naar of te vestigen op bedrijventerrein in een nabij gelegen stedelijk concentratiegebied, een nabijgelegen bovenregionaal bedrijventerrein, wat betreft gemeenten in de regio's Land van Heusden en Altena, De Kempen en Land van Cuijk, een regionaal bedrijventerrein, of als laatste mogelijkheid, enig ander bedrijventerrein in de eigen gemeente.
2.4.2. In de plantoelichting is vermeld dat ten tijde van de ontwikkeling van het initiatief tot het onderhavige plan het in de regio gelegen Kempische bedrijventerrein geen optie was voor vestiging van het metaalbedrijf van [appellant]. Daarbij wordt erop gewezen dat de plannen omtrent dit terrein geruime tijd stil hebben gelegen. Volgens [appellant] is reeds op 11 december 2008 het bestemmingsplan Kempisch bedrijventerrein vastgesteld. Ter zitting is van de zijde van de raad onweersproken gesteld dat de gronden van het Kempisch bedrijventerrein pas in de loop van 2010 uitgeefbaar zijn geworden. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het Kempisch bedrijventerrein geen reële mogelijkheid was voor vestiging van het metaalbedrijf van [appellant].
2.4.3. Met betrekking tot het betoog dat het bedrijf thuishoort op een bedrijventerrein en de raad ten onrechte niet heeft bezien of de bestemming op het terrein aan de Lommelsedijk in "Wonen" kan worden gewijzigd, wordt overwogen dat de raad bij de keuze van de bestemming een beoordelingsvrijheid heeft. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4.2 is overwogen, heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat het Kempisch bedrijventerrein geen reëel alternatief voor vestiging van het metaalbedrijf was. Voorts hebben bij de keuze voor de Lommelsedijk de op dat terrein reeds bestaande bedrijfsrechten en de omstandigheid dat de toegestane milieucategorie wordt verlaagd een rol gespeeld. Tevens is in de afweging betrokken dat het metaalbedrijf van [appellant] reeds 30 jaar gevestigd is in Luyksgestel waardoor een verbondenheid is ontstaan met deze kern en er een algemene bekendheid is bij klanten en leveranciers met de ligging van het bedrijf nabij de kern van Luyksgestel alsook dat een groot aantal werknemers door de ligging in staat zijn om per fiets naar het bedrijf te gaan waardoor de omgeving van het bedrijf alsmede het verkeer en milieu minder belast worden. Ten slotte heeft een rol gespeeld dat de op de locatie aanwezige bodemvervuiling moet worden aangepakt, waarvoor een economische drager nodig is en [belanghebbende] hiertoe een mogelijkheid biedt.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de aangedragen alternatieven niet voldoende in zijn afweging heeft betrokken. De raad heeft in redelijkheid ervan kunnen afzien de bestemming van het perceel aan de Lommelsedijk te wijzigen in een woonbestemming.
2.5. [appellant] voert aan dat de vestiging van het metaalbedrijf op het perceel Lommelsedijk 9 een forse toename van het bebouwde oppervlak betekent en tot een verslechtering van zijn woon- en leefklimaat zal leiden. Hij wijst er in dit verband op dat het ter plaatse gevestigde houtbewerkingbedrijf al jaren niet meer in werking was en dat het terugbrengen van de toegestane milieucategorie niet betekent dat ter plaatse sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
2.5.1. De raad voert aan dat de onder het voorheen geldende planologische regime ter plaatse toegestane milieucategorie 4 is verlaagd naar milieucategorie 3. De raad stelt dat met name hierdoor juist een ruimtelijke kwaliteitsverbetering heeft plaatsgevonden en dat het woon- en leefklimaat in zoverre zal verbeteren.
2.5.2. Het perceel aan de Lommelsedijk 9 heeft de bestemming "Bedrijf".
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels, zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorieën 1, 2 en 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en zelfstandige kantoren.
In het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1996" had het plandeel de bestemming "Niet-agrarische bedrijven en/of functies". Blijkens de bij dat plan behorende Staat van Inrichtingen behoorde het voormalig houtbewerkingbedrijf tot de ter plaatse toegestane milieucategorie 4.
2.5.3. De woning van [appellant] op het perceel [locatie] staat op een afstand van ongeveer 15 meter van het bedrijfsperceel.
Ten aanzien van een metaalbedrijf, zoals het ter plaatse voorziene bedrijf, wordt in de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, gelet op de hierin genoemde milieucategorieën 3.1 en 3.2, een afstand van onderscheidenlijk 50 tot 100 meter aangegeven. Aan deze afstanden wordt niet voldaan. Bij de vaststelling van het plan dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzoek te worden gedaan naar de gevolgen van dat plan voor het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Het standpunt van de raad dat sprake was van bestaande rechten op het plandeel en dat in het voorheen geldende bestemmingsplan zelfs bedrijven tot milieucategorie 4 aldaar waren toegestaan gaat voorbij aan het feit dat dit niet per definitie betekent dat het voorliggende plandeel in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Nu de raad heeft aangegeven geen onderzoek te hebben gedaan naar de gevolgen van de vestiging van een metaalbedrijf voor het woon- en leefklimaat van [appellant] en gezien de korte afstand tussen het voorziene metaalbedrijf en de woning van [appellant] zijn de gevolgen van het bestreden plandeel voor het woon- en leefklimaat van [appellant] onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Gelet hierop is het bestreden besluit, voor zover dit betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Bedrijf" op het perceel Lommelsedijk 9, genomen in strijd met de bij het voorbereiden van het besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te worden vernietigd.
De Afdeling ziet evenwel aanleiding te onderzoeken of met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het besluit in zoverre in stand kunnen worden gelaten.
2.5.4. In opdracht van de raad is door Compositie 5, stedenbouw B.V. een nader onderzoek verricht naar het woon- en leefklimaat van [appellant]. Dit heeft geresulteerd in de "Nadere toelichting Lommelsedijk 9" van 14 februari 2012, dat bij schrijven van 15 februari 2012 is overgelegd. In het onderzoek zijn betrokken de aspecten 'wegverkeerslawaai', 'geluid (industrielawaai)', 'bedrijven en milieuhinder' en 'verkeersveiligheid'. Tevens is onderzocht of de beoogde ontwikkeling passend is in de omgeving. De conclusie van het onderzoek luidt dat het bestemmingsplan geen onaanvaardbare inbreuk op het woon- en leefklimaat van omwonenden mogelijk maakt, doch op basis van de resultaten veeleer sprake is van een verbetering ten opzichte van de mogelijkheden die het voorheen geldende bestemmingsplan bood.
2.5.5. Voor zover [appellant] wijst op een toename van visuele hinder als gevolg van de in het plan voorziene bedrijfsbebouwing ter plaatse van de Lommelsedijk 9, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre zal leiden tot een zodanige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant] dat moet worden geoordeeld dat de raad na afweging van de betrokken belangen het besluit in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. In dit verband neemt de Afdeling in aanmerking dat de maximaal toegestane bouwhoogte 7,5 meter en voor de straatzijde 4,5 meter bedraagt, het plan opslag op het voorterrein niet mogelijk maakt en voorts wordt voorzien in enige visuele afscherming door onder meer een plandeel met de bestemming "Groen" tussen de woning van [appellant] en het plandeel met de bedrijfsbestemming. Met die groenvoorziening wordt volgens de raad mede zorggedragen voor een deugdelijke landschappelijke inpassing van de beoogde ontwikkeling. De raad wijst erop dat ten behoeve hiervan tevens een inrichtingsplan is opgesteld en dat de uitvoering van de groenvoorziening is opgenomen in de met [appellant] gesloten anterieure overeenkomst. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende zekerheid bestaat dat een passende groenvoorziening zal worden gerealiseerd. De raad heeft er dan ook van mogen uitgaan dat de visuele gevolgen van het plan in zoverre van beperkte aard zijn.
2.5.6. Het nader akoestisch onderzoek is verricht door Tritium Advies B.V.. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek industrielawaai" van 14 februari 2012, dat als bijlage bij de "Nadere toelichting Lommelsedijk 9" is opgenomen. Het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE) heeft een positief advies gegeven over het rapport van Tritium. Tritium heeft akoestisch onderzoek geleverd voor een drietal scenario's ter plaatse van de Lommelsedijk. De Afdeling stelt voorop dat uit dient te worden gegaan van de situatie die het vastgestelde bestemmingsplan mogelijk maakt. Voorts is voor de beoordeling of het voorliggende plandeel in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening niet relevant dat het plan wat betreft geluidhinder geen verslechtering danwel juist een verbetering van het ter plaatse aanwezige woon- en leefklimaat biedt. Voldaan dient te worden aan de geldende geluidswaarden.
Uit het rapport van Tritium Advies B.V. blijkt dat de raad wat betreft de geluidvoorschriften de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening (hierna: de Handreiking) als uitgangspunt neemt. In het onderzoek is voor wat betreft de maximale geluidsniveaus uitgegaan van een grenswaarde van 70 dB(A) etmaalwaarde, eventueel met een verhoging van 5 dB(A) in de dagperiode. In de Handreiking is op pagina 15 en volgende met betrekking tot de maximale geluidsniveaus aangegeven dat gestreefd dient te worden naar het voorkomen van maximale geluidsniveaus (Lmax) die meer dan 10 dB(A) boven het aanwezige equivalente geluidsniveau uitkomen. In die gevallen waarin niet aan de grenswaarden kan worden voldaan, kunnen op basis van de afwijkingsbevoegdheid wegens bijzondere omstandigheden hogere maximale geluidniveaus (Lmax) worden vergund. Aanbevolen wordt dat de maximale geluidniveaus (Lmax) niet hoger mogen zijn dan 70 dB(A) voor de dagperiode. Voorts wordt in de Handreiking aangegeven dat in uitzonderlijke bedrijfssituaties er een ontheffingsmogelijkheid is om voor de dagperiode de grenswaarde van 70 dB(A) met ten hoogste 5 dB(A) te overschrijden. In het rapport van Tritium Advies B.V. noch elders is gemotiveerd uiteengezet waarom de raad in dit geval de in de Handreiking voorwaardelijke hoogste grenswaarden als referentiekader hanteert voor de beoordeling of ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit het onderzoek blijkt dat bij piekniveaus ten gevolge van laad- en losactiviteiten niet wordt voldaan aan de grenswaarde van 70 dB(A) etmaalwaarde. Dat wel aan de verhoogde grenswaarde van 75 dB(A) etmaalwaarde wordt voldaan, leidt volgens de Afdeling niet tot het oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in zoverre sprake is van een goed woon- en leefklimaat, nu de raad niet gemotiveerd uiteengezet heeft dat sprake is van een uitzonderlijke situatie waarin de grenswaarde van 70 dB(A) voor de dagperiode met 5 dB(A) zou mogen worden overschreden. Dat op de Lommelsedijk bij iedere voorbij rijdende vrachtwagen de voornoemde geluidgrenswaarde van 70 dB(A) etmaalwaarde eveneens zal worden overschreden, is daartoe onvoldoende. Voorts blijkt uit het onderzoek dat het maximale geluidniveau ten gevolge van heftruckbewegingen op het terrein alleen voldoet aan de geluidgrenswaarde van 70 dB(A) indien deze bewegingen niet op het gehele terrein plaatsvinden. Een zodanige beperking is niet in het plan opgenomen, noch zijn daarin maatregelen opgenomen om bij heftruckbewegingen op een groter deel van het terrein aan het maximale geluidniveau te kunnen voldoen.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich op grondslag van het door Tritium B.V. verrichte aanvullende akoestisch onderzoek niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met betrekking tot het aspect industrielawaai als gevolg van de vestiging van een metaalbedrijf, ter plaatse van de woning van [appellant] te allen tijde sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in zoverre in stand te laten.
2.6. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Bergeijk van 24 maart 2011, voor zover dit betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Bedrijf" op het perceel Lommelsedijk 9;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Bergeijk tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Bergeijk aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2012