201102126/1/A4.
Datum uitspraak: 9 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Odiliapeel, gemeente Uden,
het college van burgemeester en wethouders van Uden,
verweerder.
Bij besluit van 29 december 2010 heeft het college aan de stichting Stichting Circuit Scheiweg, voor zover thans van belang, een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het houden van motorcrosstrainingen en motorcrosswedstrijden (motorcrosscircuit) op het perceel Scheiweg ongenummerd te Volkel, gemeente Uden. Dit besluit is op 6 januari 2011 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 februari 2011, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2012, waar het college, vertegenwoordigd door A.A.S.A.M. Zwaans, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting Stichting Circuit Scheiweg, vertegenwoordigd door mr. M. Bos, advocaat te 's-Hertogenbosch, en [belanghebbende], als partij gehoord.
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het in de Invoeringswet Wabo opgenomen overgangsrecht volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit deze bepalingen volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van deze bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.
2.3. [appellant] betoogt dat het college niet in redelijkheid de vergunning voor motorcrosstrainingen en motorcrosswedstrijden heeft kunnen verlenen. Volgens hem had het college tegen die activiteiten handhavend moeten optreden.
2.3.1. Het college is gehouden op basis van de aanvraag zoals deze bij hem is ingediend, te beoordelen of de vergunning kan worden verleend en welke voorschriften daaraan moeten worden verbonden. De beoordeling van de vraag of het college handhavend had moeten optreden tegen de motorcrossactiviteiten, is in deze procedure dan ook niet aan de orde.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat het college bij de beoordeling van de vergunningaanvraag voor zover het geluid betreft, geen goede belangenafweging heeft gemaakt en ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de cumulatie van geluid vanwege de inrichting en de in de nabijheid gelegen vliegbasis Volkel.
2.4.1. Het college heeft bij de beoordeling van de van de inrichting te duchten geluidhinder de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Handreiking) als uitgangspunt gehanteerd.
In de Handreiking is ten aanzien van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bepaald dat zolang geen gemeentelijke nota industrielawaai is vastgesteld - zoals het geval is bij de gemeente Uden - bij het opstellen van de geluidvoorschriften gebruik moet worden gemaakt van de systematiek van richt- en grenswaarden zoals die in hoofdstuk 4 van de Handreiking is opgenomen.
In hoofdstuk 4 van de Handreiking zijn richtwaarden vermeld die zijn gerelateerd aan de aard van de woonomgeving en die als uitgangspunt worden gehanteerd bij het stellen van geluidgrenswaarden. Overschrijding van de richtwaarden is mogelijk tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Overschrijding van het referentieniveau van het omgevingsgeluid tot een maximum etmaalwaarde van 55 dB(A) kan volgens de Handreiking in sommige gevallen toelaatbaar worden geacht op grond van een bestuurlijk afwegingsproces, waarbij geluidbestrijdingskosten een belangrijke rol dienen te spelen.
In hoofdstuk 5, paragraaf 5.3, van de Handreiking is vermeld dat een ontheffing kan worden verleend om maximaal twaalf keer per jaar activiteiten uit te voeren die meer geluid veroorzaken dan de geluidgrenzen voor de representatieve bedrijfssituatie uit de vergunning.
2.4.2. Niet in geschil is dat de omgeving van de inrichting moet worden aangemerkt als een landelijke omgeving. In hoofdstuk 4 van de Handreiking is voor een dergelijke omgeving voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau een richtwaarde opgenomen van 40 dB(A) in de dagperiode. Wat betreft het maximale geluidsniveau wordt in de Handreiking een grenswaarde van niet hoger dan 70 dB(A) in de dagperiode aanvaardbaar geacht. De motorcrosstrainingen waarvoor vergunning is verleend, vinden uitsluitend in de dagperiode plaats. Voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau heeft het college in de vergunningvoorschriften een grenswaarde opgenomen van 40 dB(A) en voor het maximale geluidsniveau een grenswaarde van 50 dB(A). Nu de door het college voorgeschreven geluidgrenswaarden niet hoger zijn dan volgens de Handreiking toelaatbaar is, heeft het college die in redelijkheid toereikend kunnen achten.
Wat betreft de incidentele bedrijfssituatie heeft het college bij het bestreden besluit met inachtneming van paragraaf 5.3 van de Handreiking vergunning verleend voor het tweemaal per jaar houden van motorwedstrijden die de richtwaarden in de representatieve bedrijfssituatie overschrijden. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat, hoewel de overschrijding niet gering is, zij aanvaardbaar is, nu zij zich slechts tweemaal per jaar zal voordoen. Voorts heeft het college erop gewezen dat het reeds sinds 2000 twee wedstrijden per jaar toestaat en dat het houden van wedstrijden bij een sportvereniging hoort. Gelet op die motivering, heeft het college zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen.
Gezien het voorgaande, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college de vergunning, voor zover het geluid betreft, niet had mogen verlenen als het heeft gedaan. Het betoog van [appellant] dat het college bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het door de motorcrossactiviteiten veroorzaakte geluid ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de cumulatie van geluid vanwege de in de nabijheid gelegen vliegbasis Volkel, leidt niet tot een ander oordeel. De Handreiking kent geen verplichting om bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het door de inrichting veroorzaakte geluid, cumulatie van geluid van andere bronnen in de omgeving te betrekken.
2.5. [appellant] betoogt verder dat het college bij de beoordeling van de luchtkwaliteit ten onrechte heeft volstaan met een berekening daarvan ter hoogte van de woning gelegen op het perceel Rouwstraat 2. Volgens hem had het college ook een berekening moeten uitvoeren ter hoogte van zijn woning gelegen op [locatie].
2.5.1. Volgens het bestreden besluit wordt ter hoogte van de woning Rouwstraat 2 ruimschoots onder de geldende grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) gebleven. Gelet hierop, is aannemelijk dat zich op het perceel [locatie] evenmin een overschrijding van de geldende grenswaarden zal voordoen. Het college was dan ook niet gehouden om specifiek voor dat perceel een berekening uit te voeren. Op 1 maart 2011 heeft het dit toch gedaan. Die berekening bevestigt dat de concentratie zwevende deeltjes ter hoogte van het perceel [locatie] lager is dan ter plaatse van Rouwstraat 2.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2012