ECLI:NL:RVS:2012:BW5295

Raad van State

Datum uitspraak
9 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201104785/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • K.J.M. Mortelmans
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Faunafonds over tegemoetkoming schade door beschermde vogels

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Faunafonds tegen een uitspraak van de rechtbank Middelburg. Het Faunafonds had op 10 juli 2009 een tegemoetkoming van € 1.040,00 toegekend aan [wederpartij] voor schade aan grasland veroorzaakt door grauwe ganzen, kolganzen en smienten. De rechtbank oordeelde op 17 maart 2011 dat het Faunafonds de tegemoetkoming had moeten verhogen naar € 1.750,00, omdat het taxatierapport onvoldoende zekerheid bood over de feitelijke schade. Het Faunafonds ging in hoger beroep, waarbij het betoogde dat de rechtbank ten onrechte het taxatierapport had afgewezen en dat de taxateur zorgvuldig had gewerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 20 februari 2012 behandeld. De Afdeling oordeelde dat het Faunafonds aannemelijk had gemaakt dat de taxatie deels met behulp van een grashoogtemeter was uitgevoerd en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het taxatierapport onvoldoende zekerheid bood. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van het Faunafonds ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige taxatie en de rol van het Faunafonds bij het vergoeden van schade door beschermde diersoorten.

Uitspraak

201104785/1/A3.
Datum uitspraak: 9 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het bestuur van het Faunafonds (hierna: het Faunafonds),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 17 maart 2011 in zaak nr. 10/259 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te Nieuw-Namen, gemeente Hulst,
en
het Faunafonds.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2009 heeft het Faunafonds aan [wederpartij] een tegemoetkoming van € 1.040,00 toegekend voor door grauwe ganzen, kolganzen en smienten aan een perceel grasland toegebrachte schade.
Bij besluit van 19 februari 2010 heeft het Faunafonds het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 februari 2010 vernietigd, het besluit van 10 juli 2009 herroepen, de aan [wederpartij] toekomende tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) bepaald op € 1.750,00 en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het Faunafonds bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 april 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 mei 2011.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2012, waar het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. W. van Dijk en H.G. Engberink, beiden werkzaam bij het Faunafonds, en [wederpartij], vertegenwoordigd door M.M. [wederpartij], bijgestaan door mr. J.L. Mieras, werkzaam bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ffw worden als beschermde inheemse diersoort aangemerkt: alle van nature op het Europese grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels met uitzondering van gedomesticeerde vogels behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, is er een Faunafonds, dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.
Ingevolge artikel 84, eerste lid, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar redelijkheid en billijkheid bepaald.
Volgens artikel 1 van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (hierna: de Regeling), voor zover thans van belang, wordt in deze regeling onder taxateur verstaan: één voor een door het Faunafonds aangewezen taxatiebureau werkzame taxateur.
Volgens artikel 2 kan het Faunafonds de grondgebruiker op zijn verzoek een tegemoetkoming verlenen in door beschermde inheemse diersoorten aan de landbouw, de bosbouw of de visserij aangerichte schade met inachtneming van het hierna bepaalde.
Volgens artikel 5, eerste lid, wordt de hoogte van de door één of meer beschermde diersoorten aangerichte schade, zodra daarover een definitief oordeel kan worden gegeven, door een aangewezen taxateur getaxeerd.
Volgens het derde lid, voor zover thans van belang, stelt de taxateur, met inachtneming van de door het Faunafonds vastgestelde taxatierichtlijnen, van zijn bevindingen een rapport samen en ondertekent hij dat. De aanvrager wordt gedurende acht werkdagen in de gelegenheid gesteld opmerkingen op het formulier 'bevestiging taxatie grondgebruiker' bij het secretariaat van het Faunafonds kenbaar te maken.
Volgens het tweede (lees: vijfde) lid, voor zover thans van belang, kan de taxateur worden gevraagd de reactie van de aanvrager van commentaar te voorzien.
Volgens artikel 6, eerste lid, kan het Faunafonds uitsluitend voor schade veroorzaakt door diersoorten genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel a en b van de Ffw, welke door vraat, betreden, verontreiniging, graven, wroeten en vegen aan bedrijfsmatige landbouw, bosbouw of bedrijfsmatige visserij is veroorzaakt, een tegemoetkoming verlenen.
Volgens artikel 8, eerste lid, wordt de hoogte van de tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2 door het Faunafonds vastgesteld na kennisneming van het door de aanvrager ingezonden aanvraagformulier met bijlagen, het door de taxateur opgestelde taxatierapport, eventueel voorzien van opmerkingen van de aanvrager, en eventueel overige op de aanvraag betrekking hebbende stukken.
Volgens het tweede lid wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2 verminderd met 5% van de door de taxateur vastgestelde schade, met een minimum van € 250,00 per bedrijf per jaar.
Volgens richtlijn 5 van de in artikel 5, derde lid, van de Regeling bedoelde taxatierichtlijnen, voor zover thans van belang, maakt de taxateur bij de bepaling van de opbrengstderving van grasland, veroorzaakt door beschermde inheemse diersoorten, gebruik van de grashoogtemeter. De bepaling van de opbrengstderving van het grasgewas vindt plaats op basis van de bij de grashoogtemeter gevoegde handleiding.
2.2. Het Faunafonds heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit een taxatierapport van taxateur J. Kodde, werkzaam bij Taxatiebureau Overheul Agro B.V., (hierna: de taxateur) van 26 mei 2009 ten grondslag gelegd. Volgens dat rapport is de schade voor 40% door kolganzen, voor 40% door grauwe ganzen en voor 20% door smienten veroorzaakt. De beschadigde oppervlakte is 3,5 hectare met een grasverlies van elf centimeter, aldus het rapport. In het rapport is het schadebedrag berekend op € 1.039,50. In een door [wederpartij] overgelegd taxatierapport van Grond-, gewas- en milieulaboratorium "Zeeuws-Vlaanderen" B.V. van 13 mei 2009 (hierna: het tegenrapport) heeft het Faunafonds geen aanleiding gezien om af te wijken van het taxatierapport van 26 mei 2009.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat de taxateur slechts een schatting van de opbrengstderving van het gras heeft gemaakt. Bij gebrek aan objectief verifieerbare meetgegevens geeft zijn taxatierapport onvoldoende zekerheid over de feitelijke opbrengstderving, aldus de rechtbank. Mede in aanmerking genomen dat in de taxatierichtlijnen ter bepaling van de opbrengstderving van grasland het gebruik van de grashoogtemeter is voorgeschreven, heeft het Faunafonds volgens de rechtbank onvoldoende zorgvuldig de voor de besluitvorming relevante feiten vastgesteld. Verder heeft de rechtbank overwogen dat aan het tegenrapport eveneens een gebrek kleeft, aangezien daarvoor slechts één monster is genomen, hetwelk bij ongelijkmatige beschadiging van het gras geen betrouwbaar beeld geeft van de schade op het gehele perceel. De voor het tegenrapport gebruikte taxatiemethode resulteert evenwel in objectief verifieerbare meetgegevens en geeft daarmee meer zekerheid over de opbrengstderving, aldus de rechtbank. Ter finale beslechting van het geschil heeft de rechtbank de tegemoetkoming naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld op € 1.750,00.
2.4. Het Faunafonds betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het de besluiten mocht baseren op het taxatierapport. De rechtbank heeft volgens het Faunafonds niet onderkend dat de taxateur, voor zover mogelijk, wel gebruik heeft gemaakt van een grashoogtemeter. Er zijn geen aanwijzingen dat hij onzorgvuldig heeft getaxeerd of dat zijn visuele waarnemingen onjuist zijn, aldus het Faunafonds. Voorts voert het Faunafonds aan dat het tegenrapport onvoldoende betrouwbaar is en daarom geen aanleiding geeft voor twijfel aan de resultaten van het taxatierapport.
2.4.1. Ter zitting bij de Afdeling heeft het Faunafonds gesteld dat de taxateur het betrokken perceel grasland van [wederpartij] driemaal heeft bezocht, te weten op 13 maart, 15 april en 4 mei 2009. [wederpartij] heeft dit betwist door onder meer te wijzen op het taxatierapport, waarop 4 mei 2009 niet als taxatiedatum is vermeld. In een aan het Faunafonds gerichte brief van 4 mei 2009 heeft [wederpartij] evenwel vermeld dat de taxateur op 4 mei 2009 rond 12.30 uur aanwezig is geweest op het bedrijf. De bij die brief gevoegde 'Bevestiging taxatie grasland voor grondgebruiker' is opgemaakt door de taxateur op 4 mei 2009. De Afdeling gaat er daarom vanuit dat de taxateur het perceel ook op 4 mei 2009 en daarmee driemaal heeft bezocht.
2.4.2. In een reactie van Taxatiebureau Overheul Agro B.V. van 12 mei 2009 is vermeld dat de schade conform de richtlijnen van het Faunafonds is vastgesteld met behulp van een grashoogtemeter voor zover dit mogelijk was. Verder is namens de taxateur daarin vermeld dat het gras bij de eindtaxatie, die zo kort mogelijk voor de maaidatum heeft plaatsgevonden, plaatselijk gelegerd was en gedeeltelijk rechtstond. Omdat het niet mogelijk is gelegerd gras met een grashoogtemeter te meten, heeft de taxateur een inschatting gemaakt van de schade, aldus de reactie. Ter zitting bij de Afdeling heeft het Faunafonds toegelicht dat uit deze reactie slechts kan worden afgeleid dat tijdens het bezoek van de taxateur op 4 mei 2009, tijdens welk bezoek de eindtaxatie heeft plaatsgevonden, geen gebruik is gemaakt van een grashoogtemeter. Verder heeft het Faunafonds uiteengezet dat tijdens de eerdere bezoeken voor zover mogelijk wel gebruik is gemaakt van een grashoogtemeter, omdat de hoogte en de gelegerdheid van het gras daar toen niet aan in de weg stonden.
Anders dan de rechtbank, acht de Afdeling het gelet op het vorenstaande door het Faunafonds aannemelijk gemaakt dat de taxatie deels heeft plaatsgevonden met behulp van een grashoogtemeter.
2.4.3. Niet in geschil is dat volgens de handleiding van de grashoogtemeter bij een graslengte van meer dan 22 centimeter de taxatie niet op betrouwbare wijze met behulp van dit instrument kan worden uitgevoerd en dat dit instrument daarom in elk geval bij de eindtaxatie niet kon worden gebruikt. Evenmin is in geschil dat de schade in een dergelijke situatie ook op andere wijze kan worden getaxeerd, bijvoorbeeld door monsters te nemen en het gewicht daarvan te bepalen, zoals de opsteller van het tegenrapport heeft gedaan. Dat betekent echter niet dat de schade niet door middel van visuele waarneming mocht worden getaxeerd. Deze laatste taxatiemethode wordt nauwkeuriger gemaakt door de deskundigheid en ervaring van de taxateur. Ter zitting heeft het Faunafonds voorts onbetwist gesteld dat de taxaties zijnerzijds steekproefsgewijs worden gecontroleerd. In dat licht bezien heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het taxatierapport onvoldoende zekerheid biedt over de schade aan het gras en dat bij de eindtaxatie daarom geen zorgvuldige vaststelling van de feiten heeft plaatsgevonden. Het Faunafonds mocht het taxatierapport van 26 mei 2009 dan ook aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen.
2.4.4. Onbestreden is de overweging van de rechtbank dat het tegenrapport geen betrouwbaar beeld geeft van de schade op het gehele perceel, omdat slechts één monster van het beschadigde gedeelte is genomen terwijl de mate van beschadiging sterk varieerde. Gelet op het voorgaande heeft deze overweging ten onrechte niet geleid tot het oordeel dat het Faunafonds in het tegenrapport geen aanleiding behoefde te zien voor twijfel aan de juistheid van het taxatierapport. De rechtbank heeft daarom ten onrechte het besluit van 19 februari 2010 vernietigd, het besluit van 10 juli 2009 herroepen en zelf voorziend de tegemoetkoming bepaald op € 1.750,00.
Het betoog slaagt.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van het Faunafonds van 19 februari 2010 alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 17 maart 2011 in zaak nr. 10/259;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. K.J.M. Mortelmans en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Herweijer
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2012
97-640.