201108144/1/R1.
Datum uitspraak: 16 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Tubbergen,
de raad van de gemeente Tubbergen,
verweerder.
Bij besluit van 10 januari 2011 heeft de raad het verzoek van [appellante] om herziening van het bestemmingsplan voor het perceel [locatie] te Tubbergen afgewezen.
Bij besluit van 4 juli 2011, verzonden op 7 juli 2011, heeft de raad het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], M. Kuipers en drs. M.H.J.R. Hesselink, en de raad, vertegenwoordigd door S.H. Prins, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het perceel [locatie] van [appellante] heeft in het bestemmingsplan "Buitengebied 2006" de bestemming "Woondoeleinden".
2.2. [appellante] betoogt dat de raad het verzoek om het perceel [locatie] een bedrijfsbestemming te geven ten onrechte heeft afgewezen. Daarbij stelt [appellante] dat zij sinds 1987 ter plaatse een autobedrijf waar auto's worden gerepareerd en verkocht, exploiteert. Volgens [appellante] is bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2006" ten onrechte ervan uitgegaan, dat de activiteiten op het perceel niet bedrijfsmatig maar hobbymatig zijn. [appellante] betoogt dat zij voornemens is de werkplaats te herbouwen teneinde te kunnen voldoen aan de eisen van de Arbeidsomstandighedenwet en aan eisen die een gevolg zijn van verdere efficiency en automatisering.
2.3. De raad stelt zich op het standpunt dat geen aanleiding bestaat voor partiële herziening van het bestemmingsplan, omdat het verzoek van [appellante] alleen is ingegeven door haar wens om duidelijkheid te krijgen over de mogelijkheid haar bedrijf voort te zetten. Daarbij heeft de raad in aanmerking genomen dat de exploitatie van het autobedrijf van [appellante] op grond van het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Buitengebied 2006", zoals gewijzigd bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2006, partiële herziening inhoudsmaat woningen" kan worden voortgezet gedurende de planperiode. Voorts is volgens de raad niet gebleken dat [appellante] beoogt de bedrijfsvoering zodanig te wijzigen dat een planherziening noodzakelijk is. De raad acht het voorts van belang dat ten aanzien van niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied een terughoudend beleid geldt en dat eerst bij een integrale herziening van het bestemmingsplan na afloop van de planperiode alle belangen worden afgewogen aan de hand van de dan geldende beleidsinzichten en de zich dan voordoende feitelijke situatie.
2.4. Uit de stukken blijkt dat [appellante] eerst in beroep heeft betoogd dat zij voornemens is de werkplaats te herbouwen teneinde te kunnen voldoen aan de eisen van de Arbeidsomstandighedenwet en aan eisen die een gevolg zijn van voortgaande efficiency en automatisering. Voor zover [appellante] ter zitting heeft betoogd, dat bedoeld voornemen kenbaar was gezien contacten daarover met de gemeente overweegt de Afdeling dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor aanvang van de procedure er zodanige concrete contacten zijn geweest dat de raad op de hoogte kon zijn van bedoeld voornemen. Reeds daarom heeft de raad bij het nemen van het besluit geen rekening kunnen houden met bedoeld voornemen, zodat deze omstandigheid buiten beschouwing moet blijven.
Uit de stukken blijkt dat het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Buitengebied 2006", zoals gewijzigd bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2006, partiële herziening inhoudsmaat woningen" van toepassing is op de exploitatie van het autobedrijf van [appellante]. Ter zitting heeft de raad desgevraagd bevestigd dat de huidige bedrijfsvoering op basis van het overgangsrecht kan worden voortgezet.
De door [appellante] gestelde omstandigheid dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2006" het autobedrijf op het perceel [locatie] ten onrechte niet als zodanig is bestemd, had zij destijds door het aanwenden van rechtsmiddelen kunnen bestrijden. De Afdeling stelt voorts vast dat de onzekerheid voor [appellante] over de mogelijkheid om haar bedrijf na het verstrijken van de planperiode voort te zetten inherent is aan het overgangsrecht bij het bestemmingsplan.
Gelet op het vorenstaande en het door de raad gevoerde terughoudende beleid ten aanzien van niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied, heeft de raad bij afweging van de betrokken belangen zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat om voor het perceel [locatie] vooruit te lopen op de afweging van belangen na afloop van de planperiode. Derhalve heeft de raad het verzoek om herziening van het bestemmingsplan kunnen afwijzen.
2.5. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2012