ECLI:NL:RVS:2012:BW5912

Raad van State

Datum uitspraak
9 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201202576/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan "Ooijse Graaf deel 1"

Op 15 december 2011 heeft de raad van de gemeente Ubbergen het bestemmingsplan "Ooijse Graaf deel 1" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft verzoeker, wonend te Ooij, beroep ingesteld bij de Raad van State, met een verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 2 mei 2012 ter zitting behandeld, waar verzoeker en de raad, vertegenwoordigd door mr. drs. J. Hamersma en M. van Sambeek, aanwezig waren. Ook belanghebbende, vertegenwoordigd door ing. R. Overmars, was ter zitting aanwezig.

De voorzitter overweegt dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 115 nieuwe woningen op voormalige voetbalvelden. Verzoeker betoogt dat het plan leidt tot meer verkeer en verlies van parkeerplaatsen, wat zijn bedrijfsvoering schaadt. Hij stelt ook dat het plan in strijd is met de Crisis- en herstelwet en Europees recht.

De voorzitter concludeert dat de toegangsweg langs de woning van verzoeker geen onderdeel uitmaakt van het plangebied en dat de verkeerssituatie niet onaanvaardbaar zal veranderen. De voorzitter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er onverwijlde spoed vereist is. Er is ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is op 9 mei 2012 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

201202576/2/R2.
Datum uitspraak: 9 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Ooij, gemeente Ubbergen (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [verzoeker]),
en
de raad van de gemeente Ubbergen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Ooijse Graaf deel 1" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2012, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 mei 2012, waar [verzoeker], en de raad, vertegenwoordigd door mr. drs. J. Hamersma en M. van Sambeek, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door ing. R. Overmars, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet, voor zover hier van belang, in de bouw van maximaal 115 nieuwe woningen op voormalige voetbalvelden aan de noordoostzijde van de kern Ooij. Deze nieuwbouw is onder andere voorzien achter de bestaande woningen aan de Prinses Beatrixstraat.
2.3. [verzoeker] voert aan dat ten onrechte wordt gesteld dat op het plan de Crisis- en herstelwet van toepassing is. Ook zal het plan volgens [verzoeker] ertoe leiden dat meer verkeer gebruik zal maken van de weg die langs zijn woning aan de [locatie] loopt. Daarbij betoogt [verzoeker] dat deze toegangsweg anders moet worden bestemd, omdat die niet langer nodig is voor de ontsluiting van de voormalige voetbalvelden. Verder betoogt [verzoeker] dat het plan leidt tot een verlies aan parkeerplaatsen, waardoor zijn bedrijfsvoering zal worden geschaad. Bovendien is het plan in strijd met het Europese recht, aldus [verzoeker].
2.4. Voor zover [verzoeker] aanvoert dat aan de toegangsweg die langs zijn woning ligt een andere bestemming dient te worden toegekend, overweegt de voorzitter dat deze toegangsweg geen onderdeel uitmaakt van het plangebied en derhalve de bestemming van deze weg in onderhavige procedure niet aan de orde kan worden gesteld.
Niet in geschil is dat in de bestaande situatie de desbetreffende toegangsweg dient ter ontsluiting van de achterzijde van de bestaande huizen aan de Prinses Beatrixstraat en voorheen ook diende als ontsluiting van de voormalige voetbalvelden. Ten aanzien van de verkeerstoename overweegt de voorzitter dat ter zitting is gebleken dat deze toegangsweg na verwezenlijking van het plan - afgezien van de bestaande huizen - verder uitsluitend zal dienen ter ontsluiting van de achterzijde van de nieuwe woningen die achter de bestaande huizen aan de Prinses Beatrixstraat komen te staan en derhalve niet de gehele nieuwe woonwijk zal ontsluiten.
Naar het oordeel van de voorzitter zal het huidige gebruik van de toegangsweg langs de woning van [verzoeker] wel veranderen, doordat de gronden achter zijn woning niet langer als sportveld maar als woongebied worden gebruikt. [verzoeker] heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat het plan op de bewuste toegangsweg - die een eenrichtingsweg is - een onaanvaardbare toename van verkeer zal veroorzaken, gezien het beperkte aantal woningen dat achter de bestaande huizen aan de Prinses Beatrixstraat kan worden gerealiseerd. In dit verband is van mede belang dat in de plantoelichting is vermeld dat per woning gemiddeld vijf verkeersbewegingen per etmaal worden gegenereerd en dat de voormalige voetbalvelden gemiddeld 200 verkeersbewegingen per etmaal genereerden. Deze aannames die aan het plan ten grondslag zijn gelegd, zijn door [verzoeker] niet gemotiveerd weerlegd.
2.5. In de plantoelichting is inzichtelijk gemaakt welke parkeernormen zijn gehanteerd en op basis daarvan is geconcludeerd dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor de toekomstige woningen binnen het plangebied. [verzoeker] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan aan de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen moet worden getwijfeld. Dat het plan zou leiden tot verergering van de gestelde bestaande parkeerproblemen en nadelige gevolgen heeft voor zijn bedrijfsvoering, wat daarvan ook zij, heeft [verzoeker] derhalve niet aannemelijk gemaakt.
2.6. De vraag of op onderhavige zaak de Crisis- en herstelwet van toepassing is behoeft, gezien de aangevoerde gronden, in het kader van dit verzoek om een voorlopige voorziening geen beantwoording. Wat betreft de gestelde strijd met Europees recht, overweegt de voorzitter dat deze beroepsgrond betrekking heeft op het eigen perceel van [verzoeker] aan de [locatie], waarop hij een bedrijf wenst uit te oefenen. Nu dit perceel geen onderdeel uitmaakt van het plangebied kan deze beroepsgrond in de procedure tegen het voorliggende plan niet aan de orde worden gesteld.
2.7. Het vorenstaande leidt de voorzitter tot het oordeel dat niet staande kan worden gehouden dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening wordt getroffen. De voorzitter ziet dan ook aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Vreugdenhil
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2012
571.