201111302/1/A1.
Datum uitspraak: 16 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Klundert, gemeente Moerdijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 9 september 2011 in zaak nr. 11/2015 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk.
Bij besluit van 24 februari 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] ontheffing verleend voor het veranderen van het gebruik van het souterrain, zijnde een verblijfsruimte c.q. een tuinkamer, op het perceel [locatie] te Klundert (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 9 september 2011, verzonden op 14 september 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 oktober 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 april 2012, waar [appellant], bijgestaan door L. Lingen, en het college, vertegenwoordigd door drs. M.C.E. Brouwer en M.N. van den Bosch, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar [vergunninghouder], in persoon, als partij gehoord.
Op het ter zitting gedane verzoek van de Afdeling heeft het college na de zitting nadere stukken toegestuurd. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting.
2.1. In hoger beroep is uitsluitend aan de orde of het college de door [appellant] bestreden ontheffing in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de ontheffing in redelijkheid niet heeft kunnen verlenen, omdat als gevolg daarvan het souterrain als bouwlaag dient te worden aangemerkt. Hierdoor bestaat de woning in strijd met het bestemmingsplan uit drie bouwlagen en een kap en wordt de ingevolge het bestemmingsplan toegestane maximale bouwhoogte overschreden.
2.2.1. Het perceel heeft ingevolge het bestemmingsplan "Kern Klundert" de bestemming "Wonen".
Ingevolge artikel 3.2.2, onder e, van de planvoorschriften mogen op gronden met deze bestemming, waar het hoofdgebouwen betreft, ten hoogste twee bouwlagen en een kap worden gebouwd.
Ingevolge artikel 1, sub 23, wordt onder bouwlaag verstaan een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
2.2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 december 2008 in zaak nr.
200801650/1) is het in geding zijnde souterrain aan te merken als onderbouw. De in geding zijnde functieverandering laat dit onverlet. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de ontheffing in redelijkheid niet heeft kunnen verlenen, omdat het gebruik van het souterrain als verblijfsruimte gezien de hoogte van dat souterrain in strijd is met het Bouwbesluit 2003.
2.3.1. De Afdeling volgt het oordeel van de rechtbank dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft te twijfelen aan de conclusie van het college dat het souterrain voldoet aan het in het Bouwbesluit 2003 opgenomen vereiste over de hoogte van een verblijfsruimte. Niet in geschil is dat de hoogte van het souterrain 2,30 meter bedraagt, zodat ruimschoots aan de in het Bouwbesluit 2003 gestelde eis van 2,10 meter is voldaan. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het college terecht is uitgegaan van de eisen voor bestaande bouw, aangezien het gaat om functieverandering van een bestaand bouwwerk.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college meermalen heeft verklaard handhavend te zullen optreden tegen het bestaande gebruik van het souterrain en voorts op 2 november 2007 een bouwvergunning heeft verleend voor de verplaatsing van de woonkeuken naar de eerste bouwlaag. Door in weerwil hiervan voor het gebruik van het souterrain een ontheffing te verlenen heeft het college hem misleid. Ten onrechte is de rechtbank in de aangevallen uitspraak hierop niet ingegaan, aldus [appellant].
2.4.1. [appellant] betoogt terecht dat de rechtbank niet is ingegaan op voormelde klacht. Die klacht kan evenwel niet leiden tot het daarmee beoogde doel. Het aanvankelijke voornemen van het college om handhavend op te treden betekent, anders dan [appellant] kennelijk beoogt te stellen, niet dat het college de gevraagde ontheffing reeds om die reden had behoren te weigeren. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen, waaronder die van [appellant], het gebruik van de onderbouw als tuinkamer niet in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2012