ECLI:NL:RVS:2012:BW5925

Raad van State

Datum uitspraak
10 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201203384/1/A1 en 201203384/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • A.M.L. Hanrath
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en handhaving van bouwvoorschriften met betrekking tot dakkapel in Apeldoorn

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening en op hoger beroep van [appellante] tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn, dat op 31 mei 2011 aan [appellante] heeft gelast om een dakkapel op haar perceel te verwijderen, op straffe van bestuursdwang. Dit besluit volgde op een eerdere weigering van een omgevingsvergunning voor de dakkapel en een ongegrond verklaard bezwaar van [appellante].

De voorzitter heeft de zaak behandeld op 26 april 2012, waarbij [appellante] werd vertegenwoordigd door mr. A.A. Robbers en het college door mr. drs. W.M. van de Zedde. De voorzitter oordeelde dat er geen beletsel was om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, omdat nader onderzoek niet zou bijdragen aan de beoordeling. De voorzitter constateerde dat [appellante] de dakkapel in 1990 had geplaatst zonder bouwvergunning en dat er geen schriftelijke mededeling van de gemeente was dat een vergunning niet vereist was.

De voorzitter heeft overwogen dat handhaving van de bouwvoorschriften in het algemeen noodzakelijk is en dat er geen concreet zicht op legalisering van de dakkapel bestond. Het betoog van [appellante] dat handhavend optreden onevenredig zou zijn, werd verworpen. De voorzitter bevestigde de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2012.

Uitspraak

201203384/1/A1 en 201203384/2/A1.
Datum uitspraak: 10 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Klarenbeek, gemeente Apeldoorn,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 21 februari 2012 in de zaken nrs. 12/6 en 12/8 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2011 heeft het college [appellante] op straffe van bestuursdwang gelast de dakkapel op het perceel [locatie] te Apeldoorn uiterlijk 15 september 2011 te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 23 november 2011 heeft het het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 februari 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 april 2012, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. A.A. Robbers, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. W.M. van de Zedde, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Niet in geschil is dat[appellante] de dakkapel in 1990 heeft geplaatst, zonder dat zij over een bouwvergunning daarvoor beschikte.
2.3. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat zij zich, voorafgaand aan het plaatsen van de dakkapel, tot de gemeente heeft gewend met de vraag of hiervoor bouwvergunning is vereist en haar toen door een ambtenaar is meegedeeld dat dit niet zo was. Zij stelt dat de gemeente destijds het beleid voerde dat geen schriftelijke verklaringen van die strekking werden verstrekt, maar dat vertrouwd mocht worden op een ambtelijk gedane mededeling, als aan haar gedaan.
2.3.1. Ingevolge artikel 47, tweede lid, van de Woningwet 1962, gelezen in verbinding met artikel 14 van de Bouwverordening 1965, zoals deze bepalingen destijds luidden, verviel het vereiste van een bouwvergunning alleen, wanneer burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling hadden gedaan dat geen bouwvergunning vereist is.
2.3.2. Niet in geschil is dat burgemeester en wethouders [appellante] geen schriftelijke mededeling hebben gedaan dat voor het aanbrengen van de dakkapel geen bouwvergunning vereist is. De voorzieningenrechter heeft terecht door [appellante] in het licht van de ontkenning daarvan door het college niet aannemelijk gemaakt geacht dat de gemeente destijds het beleid voerde, als door haar gesteld, nog daargelaten welke betekenis het zou hebben als zij dit wel aannemelijk zou hebben gemaakt, en voorts terecht overwogen dat aan de gestelde mededeling van een ambtenaar geen vertrouwen kon worden ontleend dat geen bouwvergunning vereist was.
2.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het dat niet doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat in verband daarmee van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5. Bij besluit van 10 maart 2011 heeft het college geweigerd om omgevingsvergunning voor de bestaande dakkapel te verlenen. Niet in geschil is dat geen concreet zicht op legalisering bestaat.
2.6. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het college daarvan in verband daarmee behoorde af te zien. Daartoe stelt zij dat ieder belang bij handhavend optreden ontbreekt, aangezien het handhavingsverzoek louter het gevolg is van een burenruzie en het bestemmingsplan niet aan het plaatsen van een dakkapel op dezelfde plaats in de weg staat.
2.6.1. De voorzieningenrechter heeft [appellante] terecht niet gevolgd in haar betoog dat het handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het college daarvan in verband daarmee behoorde af te zien.
De voorzieningenrechter heeft de omstandigheid dat het handhavingsverzoek zijn grondslag vindt in een burenruzie bij de beoordeling betrokken. Hij heeft hierin evenwel terecht geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat met het handhavend optreden geen belang is gediend. Dat het bestemmingsplan aan het plaatsen van een dakkapel op dezelfde plaats niet in de weg staat, geeft die aanleiding evenmin, nu de dakkapel, waar de last op ziet, in strijd is geoordeeld met redelijke eisen van welstand.
Het betoog faalt.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2012
392.