201203633/1/A1 en 201203633/2/A1.
Datum uitspraak: 10 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellante] en anderen, allen wonend te Valkenswaard,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 maart 2012 in de zaken nrs. 12/398 en 12/400 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard.
Bij besluit van 1 september 2009 heeft het college aan Bouwvereniging Woningbelang (hierna: Woningbelang) onder ontheffing van het bestemmingsplan bouwvergunning verleend voor het oprichten van 36 zogenoemd seniorgeschikte appartementen op een perceel aan de Willibrorduslaan-Haagstraat te Valkenswaard.
Bij besluit van 17 januari 2012 heeft het het door [appellante] en anderen daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en de ontheffing en bouwvergunning in stand gelaten, zij het dat alsnog ontheffing is verleend voor een afwijking van maximaal 10% voor, zowel bouwperceel "Jozefhage", als bouwperceel "Willibrorduslaan-Haagstraat".
Bij uitspraak van 7 maart 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door [appellante] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven, voor zover de bezwaren van Van Hirtum en anderen tegen de bouwvergunning en de ontheffingen ten behoeve van het bouwplan daarbij ongegrond zijn verklaard, alsmede ontheffing is verleend voor een afwijking met maximaal 10% voor het bouwperceel "Willibrorduslaan-Haagstraat". Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen die uitspraak hebben [appellante] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 april 2012, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 april 2012. Voorts hebben zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2012, waar [appellante] in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C.L. Walta, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar Woningbelang, vertegenwoordigd door mr. A.J.L. Claassen, advocaat te Eindhoven, gehoord.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 mei 2011 in zaak nr.
201104445/1/H1 en 201104445/2/H1), heeft het geschil slechts nog betrekking op de vraag of het college ten behoeve van het bouwplan krachtens artikel 22, aanhef en tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Valkenswaard-Noord" ontheffing kon verlenen van het toegestane bebouwingspercentage. De beroepsgronden die betrekking hebben op de goothoogte van het gebouw falen daarom.
2.3. [appellante] en anderen betogen dat de voorzieningenrechter, door de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, heeft miskend dat het college bij het berekenen van het bebouwingspercentage ten onrechte is uitgegaan van de gewijzigde kadastrale situatie en er geen rekening mee heeft gehouden dat een deel van het bouwperceel reeds is benut bij het berekenen van het bebouwingspercentage ten behoeve van het naastgelegen gebouw "Jozefhage". Voorts heeft de voorzieningenrechter volgens hen miskend dat het bebouwingsoppervlak van het bouwplan op onjuiste wijze is berekend.
2.3.1. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Wonen" met de aanduiding "(wc-g) IV 60%". Het bebouwingspercentage van die gronden mag maximaal 60 bedragen.
Ingevolge artikel 22, aanhef en tweede lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, kan het college vrijstelling van de desbetreffende bepalingen verlenen voor geringe afwijkingen van de in het plan voorgeschreven maten ten aanzien van bebouwde oppervlakten met ten hoogste 10%.
2.3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 7 september 2011 in zaak nr.
201102055/1/H1), is bij het vaststellen van de omvang van een bouwperceel de actuele situatie bepalend. In beginsel dient te worden uitgegaan van het kadastrale perceel, waarop het bouwplan zal worden gerealiseerd. Daarbij is niet de situatie ten tijde van de aanvraag, maar die ten tijde van het nemen van het besluit bepalend. Aangezien de kadastrale ondergrond geen onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan, is voor aanpassing daarvan geen wijziging van dat plan vereist.
Woningbelang heeft de kadastrale situatie bij het Kadaster zodanig laten aanpassen, dat ten tijde van het besluit van 17 januari 2012 en nadien twee nieuwe kadastrale percelen bestonden. De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat het bouwplan als gevolg hiervan volledig is voorzien op het kadastrale perceel E4083 en het daarop gelegen bouwvlak een oppervlakte van 1.584 m2 heeft. Anders dan [appellante] en anderen betogen, zijn het bouwvlak op de plankaart en de bestemming van de grond als gevolg van de kadastrale wijziging niet veranderd. Dat een gedeelte van het nieuwe kadastrale perceel voorheen deel uitmaakte van het bouwperceel van "Jozefhage", maakt dit niet anders. De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat het college de gronden die zijn benut ten behoeve van het verlenen van een bouwvergunning voor dat gebouw bij de beoordeling van het bouwplan buiten beschouwing mocht laten.
Evenzeer met juistheid heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het college bij het berekenen van de oppervlakte van het voorziene gebouw de voorziene balkons terecht buiten beschouwing heeft gelaten en aldus van een oppervlakte van 1.026 m2 is uitgegaan.
Gelet op het vorenstaande, bedraagt het bebouwingspercentage op het bouwperceel 64,77 en kon het college derhalve krachtens artikel 22, aanhef en tweede lid, van de planvoorschriften ontheffing verlenen voor het overschrijden van het ingevolge het bestemmingsplan maximaal toegestane bebouwingspercentage.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
2.5. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2012