ECLI:NL:RVS:2012:BW5930

Raad van State

Datum uitspraak
10 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201106300/3/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • H.E. Postma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluiten van de gemeente Emmen inzake bestemmingsplan en vergunningen voor pluimveehouderij

In deze zaak gaat het om een verzoek tot opheffing of wijziging van een voorlopige voorziening die op 3 oktober 2011 was getroffen door de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het betreft de schorsing van besluiten van de raad van de gemeente Emmen en het college van burgemeester en wethouders van Emmen, die betrekking hebben op een bestemmingsplan, een milieuvergunning en drie bouwvergunningen voor een pluimveebedrijf. De besluiten zijn geschorst omdat de voorzitter van oordeel was dat de raad en het college onvoldoende rekening hadden gehouden met de geurbelasting op de nabijgelegen woningen, zoals vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij.

De verzoeker, gevestigd te Nieuw-Weerdinge, heeft de voorzitter verzocht om de schorsing van de besluiten op te heffen. De voorzitter heeft de zaak op 24 april 2012 ter zitting behandeld, waarbij de verzoeker werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en bijgestaan door een schrijftolk. De raad en het college waren vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente.

In de overwegingen van de voorzitter wordt ingegaan op de argumenten van de verzoeker, die stelt dat de bouw van een loods en een weegbrug noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering en dat deze losstaan van de uitbreiding van het bedrijf met drie nieuwe pluimveestallen. De voorzitter concludeert echter dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om de voorlopige voorziening te wijzigen of op te heffen. Het verzoek wordt afgewezen, en er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

201106300/3/R4.
Datum uitspraak: 10 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek van:
[verzoeker], gevestigd te Nieuw-Weerdinge, gemeente Emmen,
om opheffing of wijziging (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht) van de bij uitspraak van 3 oktober 2011, in zaak nr. 201106300/1/R4, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen:
[appellant A], [appellant B] en [appellant C], wonend te Nieuw-Weerdinge, gemeente Emmen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Emmen,
het college van burgemeester en wethouders van Emmen,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 3 oktober 2011 heeft de voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Emmen van 31 maart 2011 met het kenmerk nl.imro.0114.2010023, en de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Emmen van 2 mei 2011 met de kenmerken 20100738, 20100035, 20100739 en WM2010.31 geschorst.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2012, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht de schorsing van de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Emmen van 2 mei 2011 met de kenmerken 20100738 en 20100739 op te heffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 april 2012, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door J.K. Star, en de raad en het college, vertegenwoordigd door ing. F. de Jonge en E. de Jong, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord [appellant A] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant A] en J. Anneveldt, schrijftolk.
2. Overwegingen
2.1. De bij uitspraak van 3 oktober 2011 geschorste besluiten betreffen een bestemmingsplan, een milieuvergunning en drie bouwvergunningen. Het bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het pluimveebedrijf van [verzoeker] aan de noord- en zuidzijde van de Vledders te Nieuw-Weerdinge. De bouwvergunningen hebben betrekking op de bouw van een loods en het plaatsen van een weegbrug naast de twee bestaande pluimveestallen aan de noordzijde van de Vledders, en de bouw van drie pluimveestallen met bijbehorende voedersilo's en een mengruimte aan de zuidzijde van de Vledders. Daarnaast heeft het college een milieuvergunning verleend voor het in werking hebben van een pluimveehouderij met inbegrip van de weegbrug en een opslagloods. De besluiten zijn op grond van artikel 3:30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening gecoördineerd voorbereid.
2.2. De besluiten zijn geschorst, omdat de raad en het college naar het oordeel van de voorzitter hebben miskend dat de omvang en concentratie van bebouwing en bevolking aan de Drentse Molenweg en het Weerdingerkanaal Noordzijde op ongeveer 250 meter van de pluimveehouderij als bebouwde kom is aan te merken, zodat de geurbelasting op onder meer de woning van [appellant A] op grond van de Wet geurhinder en veehouderij maximaal 2,0 ouE/m3 lucht mag bedragen.
2.3. [verzoeker] betoogt dat de bouw van de loods en de weegbrug losstaat van de uitbreiding van het bedrijf met de drie pluimveestallen, zodat de besluiten ten onrechte door de voorzitter in samenhang zijn beschouwd. Zij voert aan dat de loods en de weegbrug reeds noodzakelijk zijn ten behoeve van een efficiënte en effectieve bedrijfsvoering van het bestaande bedrijf. In het bijzonder voert [verzoeker] aan dat zij de bouw van de loods op korte termijn wil voortzetten teneinde de loods tijdig gereed te kunnen hebben voor de opslag van de graanoogst van 2012. De opslag van de graanoogst in de loods heeft bedrijfseconomische, milieuhygiënische en logistieke voordelen voor het bestaande bedrijf. De weegbrug is noodzakelijk voor de aan- en afvoer van voer, kuikens en kippen, aldus [verzoeker]. Daarnaast leidt de aanwezigheid van de weegbrug, die al werd opgericht op grond van een eerder verleende maar later ingetrokken bouwvergunning, thans tot negatieve beeldvorming rond het bedrijf.
2.4. In deze procedure ligt slechts ter beoordeling voor of er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om de bij uitspraak van 3 oktober 2011 getroffen voorlopige voorziening op te heffen dan wel te wijzigen, als bedoeld in artikel 8:87 van de Awb. [verzoeker] heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd, op grond waarvan sprake zou kunnen zijn van een gewijzigde situatie die opheffing of wijziging van de voorlopige voorziening rechtvaardigt. Evenmin is gebleken dat de voorzitter van onjuiste feiten is uitgegaan. Voor zover [verzoeker] meent dat een nieuwe of gewijzigde omstandigheid is gelegen in het op handen zijnde oogstseizoen, overweegt de voorzitter dat deze omstandigheid reeds bekend was ten tijde van de uitspraak van 3 oktober 2011. Voorts is een eventuele negatieve beeldvorming geen omstandigheid waarmee in het kader van de verzochte opheffing rekening kan worden gehouden. [verzoeker] wordt evenmin gevolgd in haar betoog dat de voorzitter in zijn uitspraak van 3 oktober 2011 is uitgegaan van een onjuist feit door te overwegen dat de besluiten samenhangen. De omstandigheid dat de geschorste besluiten mogelijk ook afzonderlijk kunnen worden beschouwd, doet aan de overweging van de voorzitter dat de besluiten samenhangen niet af.
2.5. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Postma
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2012
378-745.