ECLI:NL:RVS:2012:BW5941

Raad van State

Datum uitspraak
11 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201201382/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • D.A.B. Montagne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor dubbel woonhuis in Amstelveen

Op 11 mei 2012 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin [verzoeker] een voorlopige voorziening vroeg na de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen om een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van een dubbel woonhuis aan de [locatie] te Amstelveen. Het college had op 16 maart 2011 besloten om de vergunning te weigeren, en dit besluit werd later door de rechtbank Amsterdam in een uitspraak van 23 december 2011 vernietigd. Het college had vervolgens opnieuw beslist op het bezwaar van [verzoeker], maar dit werd door de voorzitter van de Raad van State niet als voldoende gegrond beschouwd om de voorlopige voorziening te verlenen.

De voorzitter overwoog dat de belangen van de omwonenden, waaronder [belanghebbende A] en [belanghebbende B], onvoldoende waren meegewogen in de eerdere besluiten. De voorzitter benadrukte dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kon worden ingewilligd, omdat de belangen van [verzoeker] niet zo dringend waren dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kon worden afgewacht. De voorzitter concludeerde dat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening werd afgewezen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van voorlopige voorzieningen in het bestuursrecht verduidelijkt, vooral in gevallen waar de belangen van derden in het geding zijn. De voorzitter heeft de zaak zorgvuldig gewogen en de belangen van alle betrokken partijen in overweging genomen, wat resulteerde in een gemotiveerde afwijzing van het verzoek.

Uitspraak

201201382/2/A1.
Datum uitspraak: 11 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker], wonend te Amsterdam, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2011 in zaak nr. 11/4255 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2011 heeft het college geweigerd aan [verzoeker] een omgevingsvergunning te verlenen voor het oprichten van een dubbel woonhuis aan de [locatie] te Amstelveen.
Bij besluit van 29 april 2011 heeft het college de motivering van het besluit van 16 maart 2011 aangevuld en de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen, gehandhaafd.
Bij besluit van 18 juli 2011 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard en het besluit van 29 april 2011 in stand gelaten, in die zin dat de weigering van de omgevingsvergunning is gebaseerd op strijd met het geldende bestemmingsplan.
Bij besluit van 5 oktober 2011 heeft het college het besluit van 18 juli 2011 gewijzigd.
Bij uitspraak van 23 december 2011, verzonden op 27 december 2011, heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard, de besluiten van 18 juli 2011 en 5 oktober 2011 vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken na de verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 februari 2012, hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [belanghebbende A] en [belanghebbende B] en de Vereniging Amsteloever een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoeker] heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 6 februari 2012 heeft het college opnieuw beslist op het door [verzoeker] gemaakte bezwaar tegen de besluiten van 18 juli 2011 en 5 oktober 2011, dit bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 29 april 2011 in stand gelaten, onder wijziging van de motivering in die zin dat het bouwplan voor wat betreft de entreeportalen en de kelders in strijd is met het geldende bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de rechtbank ingekomen op 13 maart 2012, beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ter behandeling doorgezonden aan de Raad van State. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij bief van 3 april 2012.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2012, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 mei 2012, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. B.A.M. Nijhuis, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Bakker en ing. N. van der Horst, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A] en [belanghebbende B] en de Vereniging Amsteloever, vertegenwoordigd door A. Leeuwenberg, als belanghebbenden gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het college heeft ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 23 december 2011 bij besluit van 6 februari 2012 opnieuw op het bezwaar van [verzoeker] beslist. Dit besluit wordt ingevolge de artikelen 6:18 en 6:19, gelezen in samenhang met artikel 6:24, van de Awb, geacht eveneens onderwerp te zijn van het geding. Het verzoek om voorlopige voorziening heeft hierop mede betrekking.
2.3. Anders dan verzocht door [verzoeker] en het college, zal niet met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak worden gedaan.
Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat de vraag of het college aan dit besluit nieuwe weigeringsgronden ten grondslag mocht leggen, te weten dat het bouwplan wat betreft de entreeportalen en de kelders in strijd is met het bestemmingsplan, en of het college terecht tot deze conclusie is gekomen, nadere bestudering vergt. Voorts neemt de voorzitter in aanmerking dat de belangen van [belanghebbende A], eigenaar van het naburige perceel, en de Vereniging Amsteloever tot nu toe onderbelicht zijn gebleven. In dit verband is van belang dat ter zitting is gebleken dat hetgeen [belanghebbende A] heeft gesteld over de overschrijding van het bouwvlak niet zonder grond is.
2.4. Het verzoek van [verzoeker] aan de voorzitter om bij wijze van een voorlopige voorziening vooruitlopend op de bodemprocedure aan hem een omgevingsvergunning voor het bouwplan te verlenen komt niet voor inwilliging in aanmerking. Het treffen van een dergelijke voorlopige voorziening is naar het oordeel van de voorzitter te verstrekkend.
Voor zover [verzoeker] de voorzitter verzoekt om een voorlopig oordeel te geven over het door het college tegen de uitspraak van de rechtbank van 23 december 2011 ingestelde hoger beroep en over de rechtmatigheid van het besluit van het college van 6 februari 2012, komt dit verzoek evenmin voor inwilliging in aanmerking. Het geven van een voorlopig oordeel is als zodanig geen voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Bovendien is van de zijde van [verzoeker] niet gebleken van zodanig dringende belangen dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
2.5. Gelet hierop zal het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2012
374-651.