201012265/1/R4.
Datum uitspraak: 16 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Suwâld,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tytsjerksteradiel,
verweerder.
Bij besluit van 23 februari 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel geweigerd het wijzigingsplan "Buitengebied 1997, windturbinecluster Suwâld" vast te stellen.
Bij besluit van 1 november 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2010, beroep ingesteld. Het beroep is aangevuld bij brief van 11 januari 2011.
Het college van burgemeester en wethouders heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. L. Boer, en het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J. Slager en W. Glas, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Op 24 maart 2000 heeft [appellant] aan het college van burgemeester en wethouders verzocht om het bestemmingsplan "Buitengebied 1997" te wijzigen met als doel de realisatie van vijf windturbines langs het Prinses Margrietkanaal nabij Suwâld. Het college van burgemeester en wethouders heeft bij besluit van 23 februari 2010 geweigerd het desbetreffende plan te wijzigen. Bij besluit op bezwaar van 1 november 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders het besluit van 23 februari 2010 gehandhaafd.
2.2. [appellant] voert aan dat het college van burgemeester en wethouders ten onrechte heeft geweigerd het wijzigingsplan vast te stellen. Aan dat besluit is volgens hem ten onrechte de motivering ten grondslag gelegd dat het provinciale beleid in de weg staat aan de realisatie van windturbines langs het Prinses Margrietkanaal nabij Suwâld. In dat verband voert [appellant] aan dat uit de zinsnede "in principe" in artikel 4, lid B, sub 1.8, onder d van de planvoorschriften voortvloeit dat het college van burgemeester en wethouders niet slechts bevoegd is het plan te wijzigen na wijziging van het provinciale beleid, maar ook indien zich een bijzondere omstandigheid voordoet die noopt tot wijziging van het plan.
2.3. Ingevolge artikel 4, lid I, aanhef en sub 12, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen, zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1, aanhef en onder a, van de Wro, in die zin dat de aanduiding "windturbinepark" op de verbeelding wordt aangebracht voor ten hoogste tien windturbines met een maximale hoogte van 40 m, mits met name rekening zal worden gehouden met het gestelde in artikel 4, lid B, sub 1.8, onder d van de planvoorschriften.
Ingevolge artikel 4, lid B, sub 1.8, onder d, aanhef en onder 4, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mogen windturbineparken in principe niet worden opgericht in de in de Streekplanuitwerking Windstreek daarvoor uitgesloten gebieden binnen de gemeente. Afwijking van deze regel is mogelijk als er in verband met de evaluatie van het provinciale beleid ten aanzien van windenergie wijzigingen komen in dat beleid op dit punt.
2.4. Uit voormelde planregels volgt dat het college van burgemeester en wethouders slechts bevoegd is tot het wijzigen van het bestemmingsplan voor het oprichten van windturbineparken in de in de Streekplanuitwerking Windstreek daarvoor uitgesloten gebieden, indien het desbetreffende provinciale beleid wat betreft de situering van dergelijke parken na evaluatie wijzigt. Anders dan [appellant] betoogt, volgt uit artikel 4, lid B, sub 1.8, onder d, aanhef en onder 4, van de planvoorschriften niet dat het college van burgemeester en wethouders ook in bijzondere omstandigheden bevoegd is het bestemmingsplan in zoverre te wijzigen.
2.5. In het Streekplan Windstreek 2000 is het provinciale beleid inzake de plaatsing van windturbines opgenomen. Dit streekplan is vastgesteld na evaluatie van het beleid uit de Streekplanuitwerking Windstreek.
Volgens het Streekplan Windstreek 2000 is het, voor zover hier van belang, niet mogelijk windturbines te realiseren op de gronden aan het Prinses Margrietkanaal nabij Suwâld.
Het provinciale beleid is sinds de vaststelling van dit streekplan in zoverre niet meer gewijzigd.
2.6. Gezien het vorenstaande is niet voldaan aan de ingevolge artikel 4, lid B, sub 1.8, onder d, aanhef en onder 4, van de planvoorschriften gestelde voorwaarde om van de daarin neergelegde wijzigingsbevoegdheid gebruik te kunnen maken. Het college van burgemeester en wethouders heeft bij het besluit op het bezwaar dan ook terecht het besluit van 23 februari 2010 gehandhaafd, waarbij het heeft geweigerd het wijzigingsplan vast te stellen.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2012