In punt 60 van het arrest Tum & Dari heeft het Hof, voor zover thans van belang, overwogen dat de werkingssfeer van artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol niet is beperkt door zoals artikel 13 van besluit nr. 1/80 bepaalde bijzondere aspecten te onttrekken aan de op basis van de eerste van deze bepalingen erkende beschermingssfeer. Op onder meer deze grond heeft het Hof de uitleg dat uit het arrest van 11 mei 2000, C-37/98, Savas (www.curia.europa.eu) zou volgen dat een Turkse onderdaan zich slechts op artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol kan beroepen indien hij een lidstaat regelmatig is binnengekomen verworpen.
In punt 53 van het arrest van 17 september 2009, C-242/06, Sahin (hierna: het arrest Sahin; www.curia.europa.eu) heeft het Hof voor de betekenis van het begrip “legaal” in artikel 13 van besluit nr. 1/80 verwezen naar hetgeen in punt 84 en 85 van het arrest Abatay is overwogen.
In de punten 48 en 49 van het arrest van 29 april 2010, C-92/07, Europese Commissie tegen Koninkrijk der Nederlanden (hierna: het arrest Commissie/Nederland; www.curia.europa.eu) heeft het Hof, onder verwijzing naar punt 65 van het arrest Sahin overwogen dat artikel 13 van besluit nr. 1/80, vanaf de datum van inwerkingtreding in Nederland, de invoering verbiedt van nieuwe beperkingen van de uitoefening van het vrije verkeer van werknemers, met inbegrip van nieuwe beperkingen betreffende de materiële of procedurele voorwaarden voor de eerste toelating tot het grondgebied van Nederland van Turkse staatsburgers die voornemens zijn hier van deze vrijheid gebruik te maken.
2.9.4. De Afdeling ziet zich gesteld voor de vraag of, niettegenstaande de vaste rechtspraak van het Hof dat de standstill-bepalingen van artikel 13 van besluit nr. 1/80 en artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol een gelijke strekking hebben (laatstelijk het arrest van 15 november 2011,
C-256/11, Dereci e.a., punt 94; hierna: het arrest Dereci e.a.; www.curia.europa.eu), uit de in overweging 2.9.3. geciteerde rechtspraak niettemin moet worden afgeleid dat tussen beide bepalingen een verschil bestaat op het punt van het vereiste van legaal verblijf en daarmee verbonden de mogelijkheid om nieuwe maatregelen te nemen tegen illegaal verblijf. De Afdeling wijst in dit verband ook op de standpuntbepaling van 29 september 2011 van Advocaat-Generaal Mengozzi in zaak C-256/11, Dereci e.a., punten 69 tot en met 72. De beantwoording van deze vraag acht de Afdeling beslissend voor het onderhavige geding. Zij overweegt in dat verband als volgt.
2.10. Het vereiste om te beschikken over een mvv dient een tweeledig doel. Uit paragraaf B1/1.1. van de Vc 2000 en zoals de minister eerder in andere zaken bij de Afdeling heeft betoogd, volgt dat het vereiste moet worden aangemerkt als een stelsel van voorafgaande controle om illegaal verblijf te voorkomen. Daarnaast volgt uit artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, van het Vb 2000, dat het een vereiste is voor het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, omdat bij gebreke daarvan een daartoe strekkende aanvraag wordt afgewezen.
2.10.1. Gelet op dit tweeledig doel en in aanmerking genomen hetgeen in de arresten van het Hof, als hiervoor weergegeven, is overwogen, kunnen de standpunten van de vreemdeling en de minister als volgt worden begrepen.
Het standpunt van de vreemdeling komt er in wezen op neer dat voor het al dan niet aannemen van legaal verblijf in de zin van artikel 13 van besluit nr. 1/80 bepalend is of het vereiste om te beschikken over een mvv als een bij deze bepaling verboden "nieuwe" beperking moet worden aangemerkt.
Het standpunt van de minister komt er in wezen op neer dat de eis van legaal verblijf in de zin van artikel 13 van besluit nr. 1/80 betrekking heeft op een regelmatige binnenkomst, zodat artikel 13 niet van toepassing is op een vreemdeling bij wie sprake is van een illegale binnenkomst. Het vereiste om te beschikken over een mvv is bedoeld om zodanige binnenkomst en illegaal verblijf, voorafgaand aan het indienen van een aanvraag om een verblijfsvergunning, te voorkomen en kan daarom als een maatregel als bedoeld in punt 85 van het arrest Abatay e.a. worden aangemerkt, waarop voormeld artikel 13 niet van toepassing is.
2.11. Het Hof heeft in punt 84 van het arrest Abatay e.a. overwogen dat de bewoordingen “werknemers […] wier verblijf en arbeid […] legaal zijn” betrekking heeft op de situatie waarin een Turkse staatsburger zich heeft gehouden aan de regels van de lidstaat van ontvangst op het gebied van de toegang, het verblijf en eventueel het verrichten van arbeid. Uit de arresten Sahin en Commissie/Nederland volgt dat artikel 13 van besluit
nr. 1/80 ook van toepassing is op de materiële of procedurele voorwaarden voor de eerste toelating.
Omdat uit deze arresten, gelezen in samenhang met punt 55 van het arrest Tum & Dari, volgt dat artikel 13 van besluit nr. 1/80 werkt als een quasi procedurele regeling die ratione temporis voorschrijft op basis van welke bepalingen van een lidstaat de situatie van een Turkse staatsburger die gebruik wil maken van het vrij verkeer van werknemers moet worden beoordeeld, kan daaruit en gelet op artikel 16 van besluit nr. 1/80 worden afgeleid dat de vraag of een Turkse staatsburger zich heeft gehouden aan de regels van de lidstaat van ontvangst op het gebied van de toegang, het verblijf en het eventueel het verrichten van arbeid moet worden beoordeeld naar de op 1 december 1980 in een lidstaat van ontvangst geldende regeling.
Gelet op hetgeen het Hof in punt 84 van het arrest Abatay e.a. heeft overwogen, moet de situatie waarin een Turkse staatsburger zich niet heeft gehouden aan de regels van de lidstaat van ontvangst op het gebied van de toegang, het verblijf en eventueel verrichten van arbeid als loondienst als illegaal worden aangemerkt. Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat de vraag of sprake is van illegaal verblijf eveneens moet worden beoordeeld naar de op 1 december 1980 in een lidstaat van ontvangst geldende regeling.
2.11.1. Zoals hiervoor onder 2.10. is overwogen, heeft het vereiste om over een mvv te beschikken mede tot doel om illegale binnenkomst en illegaal verblijf, voorafgaand aan het indienen van een aanvraag om een verblijfsvergunning, te voorkomen. Dat doel heeft ook ten grondslag gelegen aan de regeling zoals die op 1 december 1980 gold en is nadien niet gewijzigd. Dat betekent dat zowel onder de regeling die op 1 december 1980 gold als onder de huidige regeling van de Vw 2000 binnenkomst en verblijf zonder dat over een mvv wordt beschikt als illegaal wordt aangemerkt. Een zodanige situatie is er onder de huidige regeling van de Vw 2000 dus niet gekomen door het stellen van het vereiste om te beschikken over een mvv (vgl. het arrest Dereci e.a.; punten 99 en 100).
Omdat ook op 1 december 1980 bij het ontbreken van een mvv geen sprake was van legaal verblijf, zoals uitgelegd door het Hof in punt 84 van het arrest Abatay e.a., kan bedoeld vereiste in zoverre, zoals de minister heeft betoogd, als een maatregel bedoeld in punt 85 van het arrest Abatay worden aangemerkt, waarop artikel 13 van besluit nr. 1/80 niet van toepassing is.
2.12. Over het vereiste om te beschikken over een mvv, heeft de Afdeling bij uitspraak van 19 juli 2005 in zaak nr. 200409217/1
(JV 2005/331), voor zover thans van belang, overwogen dat dit vereiste op 1 januari 1973 niet was neergelegd in de Vw (oud), maar in het Vb (oud), een algemeen verbindend voorschrift. Nadien heeft dit vereiste materieel sterk aan betekenis ingeboet, omdat volgens de jurisprudentie van de toenmalige Afdeling rechtspraak van de Raad van State het ontbreken van een mvv als regel onvoldoende grondslag vormde om de toelating te weigeren op grond van artikel 11, vijfde lid, van de Vw (oud) indien overigens aan de vereisten voor toelating werd voldaan. Als gevolg van die jurisprudentie moest bij vreemdelingen die zich zonder mvv meldden om een vergunning tot verblijf te krijgen, toch een inhoudelijk onderzoek worden gedaan naar de vraag of zij overigens aan de vereisten voor verlening van een dergelijke vergunning voldeden en kon deze bij een bevestigend antwoord niet worden geweigerd. Eerst sinds de inwerkingtreding op 1 april 2001 van de Vw 2000 is het ontbreken van een mvv een zelfstandige en voldoende grond om een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning af te wijzen.
2.12.1. Bij deze uitspraak van 19 juli 2005 heeft de Afdeling aan het Hof als eerste vraag gesteld, samengevat, of het vereiste van een mvv als een nieuwe beperking in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol kon worden aangemerkt. Aan deze zaak is door het Hof het nummer C-295/05 toegekend. In deze zaak zijn destijds schriftelijke opmerkingen ingediend.
2.12.2. Naar aanleiding van het arrest Tum & Dari heeft het Hof gevraagd of de Afdeling aanleiding zag de door haar gestelde vragen te handhaven. De Afdeling heeft daarop het verzoek om een prejudiciële beslissing ingetrokken. Met het door het Hof in het arrest Tum & Dari gegeven antwoord was naar het oordeel van de Afdeling het antwoord op met name de eerste vraag uit zaak nr. C-295/05 door het Hof reeds gegeven.
Bij uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200409217/1-A
(www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling dan ook, samengevat, overwogen dat het vereiste om te beschikken over een mvv als zelfstandige afwijzingsgrond een bij artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol verboden "nieuwe" beperking vormt.
2.12.3. Hetgeen de Afdeling over het vereiste van een mvv in de uitspraak van 19 juli 2005 heeft overwogen, zoals hiervoor onder 2.12 weergegeven, had betrekking op de op 1 januari 1973 geldende regeling, maar deze regeling gold ook op 1 december 1980. Gelet hierop en gegeven hetgeen de Afdeling bij de uitspraak van 6 maart 2008 heeft overwogen, zou dit betekenen dat het vereiste om te beschikken over een mvv als zelfstandige afwijzingsgrond een ook bij artikel 13 van besluit nr. 1/80 verboden “nieuwe” beperking vormt.
Die nieuwe beperking is, samengevat, daarin gelegen dat het aan het ontbreken van een mvv verbonden gevolg is aangescherpt. Bij een op of na 1 december 1980 ingediende aanvraag werd illegale binnenkomst en illegaal verblijf, voorafgaand aan het indienen van een aanvraag om een verblijfsvergunning te verlenen niet tegengeworpen, indien een inhoudelijk onderzoek had uitgewezen dat overigens aan de vereisten voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning werd voldaan. Bij een op of na 1 april 2001 ingediende aanvraag wordt illegale binnenkomst en illegaal verblijf, voorafgaand aan het indienen van de aanvraag, zonder bedoeld inhoudelijk onderzoek wel tegengeworpen.
Hoewel het ontbreken van een mvv zowel op of na 1 december 1980 als op en na 1 april 2001 maakt dat sprake is van illegale binnenkomst en illegaal verblijf, behelst het daaraan onder de Vw 2000 verbonden gevolg – het aan een vreemdeling tegenwerpen van zodanige binnenkomst en verblijf - een voor de deze vreemdeling nadelige wijziging.
2.12.4. Daarmee wordt de vraag of de vreemdeling zich in het onderhavig geval op voormeld artikel 13 kan beroepen bepalend voor de uitkomst van dit geding. Voor deze vraag is allereerst van belang welke betekenis moet worden gehecht aan het vereiste van legaal verblijf in deze bepaling. Voorts is van belang of de legaliteit van het verblijf moet worden vastgesteld voorafgaand aan het indienen van een aanvraag of dat moet worden meegewogen dat naar nationaal recht (artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000) het indienen van de desbetreffende aanvraag zelf rechtmatig verblijf doet ontstaan in afwachting van de beslissing op die aanvraag.
2.13. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.11 tot en met 2.12.4. is overwogen, is voor de Afdeling niet buiten tot prejudiciële verwijzing nopende twijfel of, in de omstandigheden van dit geding en gelet op het tweeledig doel van het vereiste om te beschikken over een mvv, artikel 13 van besluit nr. 1/80 van toepassing is op dat vereiste. De Afdeling ziet daarom dan ook aanleiding het Hof te verzoeken bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen op de volgende vragen: