201203302/2/A4.
Datum uitspraak: 15 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
1. de vereniging Vereniging Veiligemooiedijk, gevestigd te Werkendam,
2. het college van burgemeester en wethouders van Werkendam,
verzoekers,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 10 februari 2012 hebben gedeputeerde staten aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting aan de [locatie] te Sleeuwijk. Dit besluit is op 18 februari 2012 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben de vereniging en burgemeester en wethouders bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 28 onderscheidenlijk 29 maart 2012, beroep ingesteld. De vereniging en burgemeester en wethouders hebben voorts bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 28 onderscheidenlijk 29 maart 2012, de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken tezamen ter zitting behandeld op 1 mei 2012, waar de vereniging, vertegenwoordigd door G.J. Oosterwijk, bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door ing. H. van den Bruele en J. Boterblom, beiden werkzaam bij de gemeente, en gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. D.M.A.A. Oostvogels, E.W.M. van de Laar en ing. G. Mogot, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door ing. [gemachtigden], bijgestaan door mr. M. Bos, advocaat te Rosmalen, daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om een revisievergunning voor de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.3. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 20.8 van de Wet milieubeheer treedt een besluit als hier aan de orde - waarbij de vergunning betrekking heeft op het veranderen van een inrichting, dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet - niet eerder in werking dan nadat de betrokken bouwvergunning is verleend.
2.4. Bij het bestreden besluit is een nieuwe, de gehele inrichting omvattende vergunning verleend voor een groothandel in zand, grind en grond, een aannemersbedrijf in sloopwerken en grond-, weg- en waterbouw, een handelsbedrijf in onder andere materialen die vrijkomen bij sloop, een loonbedrijf en een bedrijf dat zich toelegt op aanvoer, op- en overslag en sorteren van bouw- en sloopafval en (bulk)goederen.
2.5. Niet in geschil is dat de inrichting waarvoor de milieuvergunning is verleend, mede een weegbrug omvat en dat voor het bouwen daarvan een vergunning nodig is. Ter zitting hebben burgemeester en wethouders te kennen gegeven dat die vergunning nog niet is aangevraagd. Voorts hebben burgemeester en wethouders aldaar onweersproken gesteld dat de weegbrug in strijd is met het geldende bestemmingsplan en dat, voor zover de vergunning al verleend wordt, dit pas over enige maanden zal plaatsvinden. Derhalve is het aannemelijk dat het geruime tijd zal duren voordat het bestreden besluit in werking kan treden. Gelet hierop bestaat geen onverwijlde spoed, die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
2.6. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2012