201108317/1/A1.
Datum uitspraak: 23 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Velsen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 23 juni 2011 in zaak nr. 11/171 in het geding tussen:
Bij besluit van 19 juli 2010 heeft het college het verzoek van [verzoeker] om handhavend op te treden tegen het gebruik van het pand [locatie 1] te Velserbroek (hierna: het pand) als administratiekantoor, afgewezen.
Bij besluit van 30 november 2010 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 november 2010 vernietigd en bepaald dat het college binnen zes weken na verzending van de uitspraak opnieuw op het bezwaar dient te beslissen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 augustus 2011.
[verzoeker] heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2012, waar het college, vertegenwoordigd door W. Dooijs, werkzaam bij de gemeente, en [verzoeker], zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende] ter zitting als belanghebbende gehoord.
2.1. [verzoeker] woont aan [locatie 2] te Velserbroek. Bij brief van 30 mei 2010 heeft zij het college verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruik van het woonhuis [locatie 1] als kantoorruimte door [administratiekantoor], nu zij hiervan overlast ondervindt.
2.2. Op de betreffende gronden rust ingevolge het bestemmingsplan "Velserbroek" de bestemming "Wonen (W)".
Ingevolge artikel 12.1 zijn de op de plankaart voor wonen aangewezen gronden onder meer bestemd voor woonhuizen.
Ingevolge artikel 12.4.2 zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 12.1, teneinde een deel van de woning te gebruiken voor aan huis gebonden beroepsmatige activiteiten, met dien verstande dat:
b. het uitoefenen van een beroepsmatige activiteit dient een ruimtelijke uitstraling te hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie. Het uitoefenen van een beroepsmatige activiteit mag derhalve geen onevenredige aantasting opleveren van het woon- en leefmilieu, het karakter van de buurt en van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
e. de beroepsmatige activiteit binnen de woonbestemming dient in ieder geval door de gebruikers van de eigenlijke woning zelf te worden uitgeoefend.
Ingevolge artikel 16.1 is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige voorschriften.
Ingevolge artikel 1, onder 5, van de planvoorschriften wordt onder "aan huis gebonden beroep" verstaan: de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten, die in een woning door de eigenaar/ bewoner van de woning zelf, worden uitgeoefend, maar niet vallen onder de vrije beroepen en geen onevenredige hinder veroorzaken naar de omgeving (zoals ambachtelijke boekbinderij, ambachtelijke speelgoedmakerij, grafisch ontwerpers, kappers, kledingreparatie, kantoor of zakelijke dienstverlening, schoonmaakspecialisten, etc.).
2.3. Het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het voldoende heeft gemotiveerd dat er geen strijd bestaat met het bestemmingsplan. Daartoe betoogt het college dat het bestemmingsplan geen bepalingen bevat op grond waarvan het verboden is om in een woonhuis werkzaamheden te verrichten ten behoeve van een bedrijf. Volgens het college verbiedt het bestemmingsplan alleen het vestigen van een kantoor in een woonhuis. In dit verband betoogt het college, mede onder verwijzing naar uitgevoerde inspecties ter plaatse, dat het niet heeft kunnen vaststellen dat een deel van de woning wordt gebruikt of is ingericht als kantoor. Verder onderzoek kan niet tot meer feiten leiden, aldus het college. Voorts betoogt het college dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de overlast die [verzoeker] stelt te ondervinden geen verband houdt met het gebruik van een deel van de woning als kantoor.
2.3.1. Uit de systematiek van de planvoorschriften, zoals hiervoor weergegeven onder 2.2, volgt dat het gebruik van een woning voor aan huis gebonden beroepsmatige activiteiten in strijd is met de bestemming "Wonen". Voor deze activiteiten is op grond van artikel 12.4.2 van de planvoorschriften vrijstelling benodigd.
Vast staat dat [belanghebbende] in dienst is van [administratiekantoor], dat blijkens de gegevens van de Kamer van Koophandel is gevestigd op een adres in Heemstede. Blijkens de gedingstukken is het administratiekantoor een modern bedrijf dat meerdere werknemers in dienst heeft, die allen vanuit huis werken. Niet in geschil is dat [belanghebbende] zelf ook voor dit kantoor in zijn woning op het perceel werkzaamheden verricht en niet tevens elders kantoor houdt of werkzaam is. Nu [belanghebbende] feitelijk slechts vanuit huis werkt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de in zijn woning op het perceel uitgeoefende beroepsmatige activiteiten in strijd zijn met de bestemming "Wonen". Dit wordt niet anders vanwege de omstandigheid dat het [administratiekantoor] blijkens de gegevens van de Kamer van Koophandel niet het kantoor van [belanghebbende] zelf is en van een regulier kantoor, volgens het college, mede gelet op de uitgevoerde inspecties ter plaatse, geen sprake is. Gelet op het vorenstaande en nu het college geen vrijstelling heeft verleend als bedoeld in artikel 12.4.2 van de planvoorschriften, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college bevoegd was handhavend op te treden. Dat [verzoeker] volgens het college geen overlast kan ondervinden van het door [belanghebbende] gemaakte gebruik van zijn woning, wat daar ook van zij, maakt gelet op het vorenstaande niet dat het college reeds daarom niet behoeft over te gaan tot handhavend optreden.
Of als gevolg van de in de woning op het perceel uitgeoefende beroepsmatige activiteiten overlast wordt ondervonden, dient het college te onderzoeken in het kader van een op grond van artikel 12.4.2 te verlenen vrijstelling, mocht daar door [belanghebbende] om worden verzocht, nu in dat artikel als voorwaarde is gesteld dat het uitoefenen van een beroepsmatige activiteit geen onevenredige aantasting mag opleveren van het woon- en leefmilieu, het karakter van de buurt en van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De rechtbank heeft in zoverre terecht overwogen dat het college het op zijn weg moet zien liggen nader onderzoek te doen naar de feitelijke situatie ter plaatse.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Velsen een griffierecht van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2012