201108602/1/A2.
Datum uitspraak: 23 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Eindhoven,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 juni 2011 in zaak nr. 11/227 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij onderscheiden besluiten van 24 september 2009 heeft de Belastingdienst de aan [appellant] toegekende voorschotten kinderopvang over de jaren 2008 en 2009 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 10 december 2010 heeft de Belastingdienst de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juni 2011, verzonden op 29 juni 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant]bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2011, hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2012, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. F.L.M. Schütz, werkzaam bij de Belastingdienst, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals dit gold ten tijde hier van belang, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚ het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚ de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚ de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover hier van belang, van de Wko heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 52 van de Wko geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 26 van de Awir is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2.2. Uit artikel 18 van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko en met artikel 52 van de Wko, volgt dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt aan de hand van een schriftelijke overeenkomst met de houder van het gastouderbureau moet kunnen aantonen dat een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko de basis vormt voor de kinderopvang en dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. [appellant] heeft geen overeenkomsten overgelegd die hij heeft gesloten met het [gastouderbureau] in Breda op grond waarvan volgens de aanvraag gastouderopvang heeft plaatsgevonden en ook heeft hij geen bewijs overgelegd van betalingen aan een gastouder. Nu [appellant] geen bewijsstukken heeft overgelegd, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat hij niet aan zijn bewijslast heeft voldaan en dat de Belastingdienst de voorschotten kinderopvangtoeslag voor 2008 en 2009 terecht heeft vastgesteld op nihil.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden.
2.3.1. Bij de beoordeling door de Belastingdienst of aan de informatieplicht als bedoeld in artikel 18 van de Awir is voldaan, spelen persoonlijke omstandigheden zoals de gezondheidssituatie van [appellant] geen rol. Gelet hierop is de rechtbank terecht aan het betoog van [appellant], dat de Belastingdienst onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat hij problemen heeft met zijn gezondheid, voorbij gegaan.
2.4. Voorts kan het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het niet mogelijk was een overeenkomst te sluiten met een ander gastouderbureau, omdat hij reeds een overeenkomst had gesloten met het van fraude beschuldigde [gastouderbureau], niet leiden tot het daarmee beoogde doel. [appellant] heeft kinderopvangtoeslag aangevraagd voor gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van het [gastouderbureau] in Breda. In verband met die aanvraag heeft de Belastingdienst aan [appellant] voorschotten kinderopvangtoeslag verleend, zodat [appellant] gelet op artikel 52 van de Wko gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, van de Awir gehouden was om overeenkomsten over te leggen die hij met dit gastouderbureau heeft gesloten.
2.5. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn betoog dat de Belastingdienst ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat hij begin 2009 de Belastingdienst heeft verzocht de kinderopvangtoeslag te stoppen.
2.5.1. In 2009 zijn op basis van eerder bedoelde aanvraag aan [appellant] voorschotten kinderopvangtoeslag verleend en uitbetaald. Nu [appellant] de begunstigde is van deze voorschotten en de herziening van de voorschotten leidt tot een terug te vorderen bedrag, dient hij, gelet op artikel 26 van de Awir, het teveel betaalde voorschot terug te betalen. Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2012