201109625/1/A1.
Datum uitspraak: 23 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Valkenswaard,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 juli 2011 in zaak nr. 10/2771 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard.
Bij besluit van 22 september 2009 heeft het college aan [vergunninghouder] een reguliere bouwvergunning verleend voor de uitbreiding van het woonhuis gelegen op het perceel [locatie] te Valkenswaard (hierna: het perceel).
Bij besluit van 20 juli 2010 heeft het college, voor zover van belang, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 juli 2011, verzonden op 25 juli 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 september 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2012, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C.L. Walta, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] verschenen.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Valkenswaard-Noord" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Wonen" met de nadere aanduiding "wc-v". Gronden met deze bestemming zijn, voor zover hier van belang, ingevolge artikel 17.1 van de planvoorschriften bestemd voor:
a. eengezinswoningen en gestapelde woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor:
c. aanbouwen en bijgebouwen;
met de daarbij behorende:
e. bouwwerken; geen gebouwen zijnde.
Ingevolge artikel 17.3.1, sub a, onder 2, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor Wonen (W) binnen de bouwvlakken (wc-v) aangewezen gronden bestemd voor bebouwing met eengezinswoningen in de woningcategorieën vrijstaand.
Ingevolge artikel 17.3.3, voor zover hier van belang, gelden voor de bouw van aanbouwen en bijgebouwen, voor zover gesitueerd op de gronden op de plankaart aangeduid met (mg) en/of binnen dat deel van het bouwvlak dat niet is bestemd voor de hoofdbouw, de navolgende subbepalingen:
a. maximum bebouwingspercentage per bouwperceel aan aanbouwen en bijgebouwen tezamen voor zover gelegen achter de van de weg afgekeerde bouwvlakgrens en achter het verlengde van die grenslijn (= achterperceel):
bij een achterperceeloppervlak van meer dan 300 m² een bebouwingspercentage van 40% met dien verstande dat de gezamenlijke bebouwingsoppervlakte nimmer meer bedraagt dan 150 m². Ingevolge de bij artikel 17.3.3, sub a, behorende nadere omschrijving tellen vergunningsvrije gebouwen bij het berekenen van de maximum oppervlaktemaat niet mee.
b1. minimum afstand tot de zijdelingse perceelgrens bij aanbouwen en bijgebouwen binnen een bouwvlak en het zijdelingse verlengde van dat vlak voor zover op de plankaart niet anders aangegeven op een bouwperceel met een breedte van meer dan 15 en minder dan 21 meter: drie meter (aan één zijde).
b2. minimum afstand tot de zijdelingse perceelgrens bij aanbouwen en bijgebouwen achter de van de weg afgekeerde bouwvlakgrens en achter het verlengde van die grenslijn voor zover op de plankaart niet anders aangegeven: nul meter (aan beide zijden).
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 4, van de planvoorschriften wordt onder bebouwingspercentage verstaan: het percentage van de voor de desbetreffende bestemming aangewezen gronden, dat per bouwperceel mag worden bebouwd.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 10, wordt onder een bouwvlak verstaan: een op de plankaart door bouwgrenzen omsloten vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waarop (primair) hoofdgebouwen zijn toegelaten.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 16, wordt onder de van de weg afgekeerde bouwvlakgrens verstaan: een op de plankaart aangegeven lijn die de grens vormt van een bouwvlak aan de zijde van het achtererf.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Daartoe voert hij aan dat de gezamenlijke bebouwingsoppervlakte van de aanbouwen en bijgebouwen gelegen achter de van de weg afgekeerde bouwvlakgrens en achter het verlengde van die grenslijn meer dan 150 m² bedraagt. Voorts voert [appellant] aan dat de afstand van de aanbouw en het bijgebouw tot de zijdelingse perceelgrens minder bedraagt dan drie meter.
2.2.1. Vastgesteld wordt dat ten aanzien van de gezamenlijke bebouwingsoppervlakte van de aan- en uitbouwen die zijn gelegen op het achterperceel diverse, onderling verschillende berekeningen bestaan. In al deze berekeningen bedraagt de totale oppervlakte van voormelde aan- en bijgebouwen, te weten garage, de overkapping achter de garage, het overdekt terras, de slaapkamer, de keuken en de wasruimte, minder dan 150 m². Ter zitting is door [vergunninghouder] gesteld dat de overige op het perceel aanwezige bouwwerken vergunningsvrij zijn opgericht, hetgeen door het college is bevestigd. Deze bouwwerken tellen ingevolge de nadere omschrijving bij artikel 17.3.3, sub a, van de planvoorschriften niet mee bij het berekenen van de maximum oppervlaktemaat. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit door [vergunninghouder] ingenomen standpunt onjuist is en heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat op het achterperceel nog andere vergunningplichtige bouwwerken aanwezig zijn waardoor de totale gezamenlijke bebouwingsoppervlakte alsnog boven de 150 m² zou uitkomen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het bouwplan voldoet aan artikel 17.3.3, sub a, van de planvoorschriften.
2.2.2. Uit de plankaart en de bouwtekeningen blijkt dat het bijgebouw en de aanbouw deels worden opgericht binnen het op het perceel ingetekende bouwvlak. Dat heeft tot gevolg dat ingevolge artikel 17.3.3, onder b1, van de planvoorschriften de minimale afstand tussen de aanbouw en het bijgebouw en de zijdelingse perceelsgrens drie meter aan één zijde dient te bedragen. Nu het bouwplan aan één zijde van het perceel op meer dan drie meter van de zijdelingse perceelsgrens ligt, voldoet het aan deze voorwaarde. De door [appellant] aangevoerde omstandigheid dat de buurman van [vergunninghouder] op deze zijde van het perceel bebouwing heeft opgericht, is, wat daar verder van zij, in dit verband niet relevant, omdat dat niet betekent dat daarom aan de andere zijde van het perceel, te weten de zijde van [appellant], een afstand van drie meter tot aan de perceelsgrens moet worden aangehouden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat hetgeen [appellant] aanvoert geen grond vormt voor het oordeel dat het bouwplan niet voldoet aan de bepalingen uit het bestemmingsplan.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2012