ECLI:NL:RVS:2012:BW6359

Raad van State

Datum uitspraak
23 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103467/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing locatie voor ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval in Zwijndrecht

In deze zaak gaat het om de aanwijzing van een locatie voor de plaatsing van een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval in Zwijndrecht. Het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht heeft op 17 februari 2011 besloten om locatie nr. CE-029 aan te wijzen voor deze voorziening. Dit besluit werd op 24 februari 2011 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben [appellant A] en de vereniging Ondernemingsvereniging Oude Maas beroep ingesteld bij de Raad van State. De vereniging stelde dat zij niet-ontvankelijk was omdat zij geen zienswijze had ingediend over het ontwerp van het besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 27 april 2012 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de vereniging niet-ontvankelijk was, omdat zij geen zienswijze had ingediend, zoals vereist volgens artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling heeft ook de argumenten van [appellant A] beoordeeld, die stelde dat de ondergrondse afvalcontainer geurhinder en overlast van zwerfvuil zou veroorzaken, en dat het aanzien van het Veerplein zou verslechteren. De Afdeling concludeerde dat het college zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de geurhinder tot een aanvaardbaar niveau beperkt zou blijven en dat er voldoende capaciteit was om overlast van zwerfvuil te voorkomen. Ook werd overwogen dat de plaatsing van de container geen onaanvaardbare inbreuk op het aanzien van het Veerplein zou maken. De Afdeling verklaarde het beroep van [appellant A] ongegrond en het beroep van de vereniging niet-ontvankelijk.

Uitspraak

201103467/1/A4.
Datum uitspraak: 23 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], wonend te Zwijndrecht, en de vereniging Ondernemingsvereniging Oude Maas, gevestigd te Zwijndrecht,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 februari 2011 heeft het college, voor zover hier van belang, de locatie nr. CE-029 ter hoogte van het adres [locatie] in het gebied Centrum aangewezen voor plaatsing van een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval (hierna: de ondergrondse afvalcontainer). Dit besluit is op 24 februari 2011 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en de vereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 maart 2011, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant A] en de vereniging hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2012, waar [appellant A], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Soons en G. Drijvers, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het beroep voor zover dat is ingesteld door de vereniging niet-ontvankelijk is omdat de vereniging geen zienswijze over het ontwerp van het bestreden besluit naar voren heeft gebracht.
2.2. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan tegen een besluit geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze over het ontwerp van dit besluit naar voren heeft gebracht.
2.3. Het ontwerpbesluit dateert van 4 november 2010 en is blijkens de kennisgeving met ingang van 11 december 2010 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Vaststaat dat de vereniging geen zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren heeft gebracht. Voorts is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan de vereniging dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. Het beroep voor zover dat is ingesteld door de vereniging is daarom niet-ontvankelijk.
2.4. Ingevolge artikel 19, derde lid, van de Afvalstoffenverordening gemeente Zwijndrecht 1997 kan het college regels stellen omtrent de wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden bij een brengdepot op lokaal of regionaal niveau.
2.5. Het college hanteert volgens het bestreden besluit bij het vaststellen van locaties voor een ondergrondse afvalcontainer als aandachtspunten: loopafstanden, voldoende capaciteit/maximaal aantal aansluitingen per container, toegangscontrole alsmede technische uitgangspunten zoals bereikbaarheid en ligging van kabels en leidingen in de grond. Bij de afweging tussen verschillende mogelijkheden voor een opstelplaats van een ondergrondse afvalcontainer wordt volgens het besluit ook rekening gehouden met het woongenot van direct omwonenden.
2.6. [appellant A] kan zich niet verenigen met de aanwijzing van de genoemde locatie, die ter hoogte van zijn bedrijfsgebouw en bovenliggende woning ligt, voor een ondergrondse afvalcontainer. Hij betoogt dat hij als gevolg van de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer geurhinder en overlast van zwerfvuil zal ondervinden. Ook zal volgens [appellant A] het aanzien van het Veerplein ernstig achteruit gaan. Gevreesd moet worden dat nabijgelegen bedrijven hierdoor omzetverlies zullen lijden, aldus [appellant A]. De door het college aangewezen locatie is bovendien gelegen in de looproute richting de waterbus naar Dordrecht. Voorts zal de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer tot gevolg hebben dat er op de aangewezen locatie minder fietsen kunnen worden gestald dan thans mogelijk is. [appellant A] betoogt verder dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het gedeelte van het Maasplein waarop zich thans een bovengrondse afvalcontainer bevindt geen geschikte locatie is voor de plaatsing van een ondergrondse afvalcontainer.
2.7. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor de nabijgelegen woningen geurhinder ten gevolge van de ondergrondse afvalcontainer tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijft. Daarbij is in aanmerking genomen dat het college onweersproken heeft gesteld dat de ondergrondse afvalcontainer zodanig is ontworpen dat het vrijkomen van geuren uit de container zoveel mogelijk wordt beperkt.
Wat het betoog van [appellant A] betreft dat overlast van zwerfvuil zal ontstaan, overweegt de Afdeling dat het college onweersproken heeft gesteld dat de capaciteit van de container gezien het te verwachten aanbod van huisvuil en de frequentie van het ledigen van de container toereikend is, zodat overlast van zwerfvuil niet aannemelijk is. Voor zover [appellant A] vreest dat huisvuil naast de container ter inzameling zal worden aangeboden, wordt overwogen dat dit geen reden is om van plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer op de aangewezen locatie af te zien. Terzake van het onjuist aanbieden van huisvuil kan door het college handhavend worden opgetreden.
Ten aanzien van het betoog van [appellant A] dat de te plaatsen ondergrondse afvalcontainer ligt in de looproute richting de waterbus naar Dordrecht, wordt overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de plaatsing van de container niet zal leiden tot een versperring van deze looproute. Daarbij is in aanmerking genomen dat, naar niet is weersproken, het bovengrondse deel van de afvalcontainer een beperkte omvang heeft en dat na de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer nog ruim vier meter trottoir beschikbaar blijft waarover voetgangers vrije doorgang hebben.
Wat het betoog betreft dat de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer tot gevolg heeft dat op de aangewezen locatie minder fietsen kunnen worden gestald dan thans mogelijk is, wordt overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er na de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer op en nabij de aangewezen locatie nog voldoende mogelijkheden bestaan om fietsen te stallen. Daarbij is in aanmerking genomen dat het college heeft aangegeven dat in de directe nabijheid van de locatie extra fietsenrekken zullen worden geplaatst.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer op de aangewezen locatie geen onaanvaardbare inbreuk maakt op het aanzien van het Veerplein.
Wat de stelling van [appellant A] betreft dat moet worden gevreesd voor omzetverlies van nabij de aangewezen locatie gelegen bedrijven als gevolg van de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer, wordt overwogen dat [appellant A] deze stelling niet heeft onderbouwd. Gelet daarop en hetgeen hiervoor is overwogen, faalt ook het desbetreffende betoog.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [appellant A] voorgestelde alternatieve locatie niet geschikt is voor de plaatsing van een ondergrondse afvalcontainer omdat zich in de grond op die locatie kabels, leidingen en een riolering bevinden. Volgens het college is er daardoor niet genoeg ruimte om een ondergrondse afvalcontainer te plaatsen, gezien de ruimte die nodig is voor de container zelf en voor de positionering van de ledigingswagen. Ter zitting heeft het college er nog op gewezen dat de locatie voorts onderdeel uitmaakt van de waterkering. Het college heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant A] voorgestelde alternatieve locatie niet geschikt is voor de plaatsing van een ondergrondse afvalcontainer.
2.8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid kunnen komen tot aanwijzing van de locatie nr. CE-029 ter hoogte van het adres [locatie] in het gebied Centrum als locatie voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval.
2.9. Het beroep, voor zover ingesteld door [appellant A], is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep voor zover dat is ingesteld door de vereniging Ondernemingsvereniging Oude Maas niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2012
163-732.