201108931/1/A2.
Datum uitspraak: 23 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 1 juli 2011 in zaak nr. 10/211 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij onderscheiden besluiten van 19 juni 2009 heeft de Belastingdienst de aan [appellant] toegekende voorschotten kinderopvang over de jaren 2008 en 2009 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 7 december 2009 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juli 2011, verzonden op 5 juli 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 december 2009 vernietigd voor zover dat betrekking heeft op de periode van 1 januari 2008 tot 20 oktober 2008 en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 7 december 2009 voor zover dat is vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 13 september 2011.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De Belastingdienst heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2012, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M.J. Hoogendoorn, advocaat te Utrecht, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. F.L.M. Schutz, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze wet luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49 (voor 1 januari 2009) en artikel 5 (na 1 januari 2009), van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, voor zover hier van belang, is artikel 52 van overeenkomstige toepassing op de houder van een gastouderbureau.
Ingevolge artikel 17, eerste lid van de Awir, is indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en er een relevante wijziging optreedt in de omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming, de belanghebbende gehouden die wijziging te melden aan de Belastingdienst/Toeslagen.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling) voor zover hier van belang, bevat de administratie van een gastouderbureau tevens de volgende gegevens: afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en […] de naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
Ingevolge artikel 5, vijfde lid en onder c, van de Uitvoeringsregeling Awir, doet de belanghebbende, indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en zich in het berekeningsjaar een wijziging van het geregistreerde kindercentrum of geregistreerde gastouderbureau voordoet waarmee bij het verlenen van het voorschot geen rekening is gehouden en die leidt tot beëindiging dan wel verlaging van de tegemoetkoming, daarvan binnen vier weken schriftelijk dan wel elektronisch mededeling aan de Belastingdienst/Toeslagen.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen recht heeft op een voorschot kinderopvangtoeslag vanaf 20 oktober 2008 tot en met 31 december 2009. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat het [gastouderbureau] in [plaats A] hetzelfde gastouderbureau is als het [gastouderbureau] in [plaats B]. In dit verband verwijst hij naar gegevens van de Kamer van Koophandel en voert hij aan dat het privaatrecht een uitputtende regeling biedt voor identiteit en vestigingsplaats van het [gastouderbureau]. Volgens hem volgt niet uit de wet dat de gemeente waar het gastouderbureau is ingeschreven in het contract moet worden opgenomen. Voorts voert [appellant] aan dat hij met de door hem in hoger beroep overgelegde overeenkomsten met [gastouderbureau] in [plaats B] heeft aangetoond dat hij over de gehele in geding zijnde periode in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag.
2.3. Met ingang van 20 oktober 2008 is het [gastouderbureau] in [plaats A] uit het register, bedoeld in artikel 46, eerste lid, van de Wko verwijderd. Op 2 december 2009 heeft [appellant] aan de Belastingdienst doorgegeven dat hij met ingang van 1 augustus 2008 gebruik maakt van bemiddeling door [gastouderbureau] in [plaats B]. Dit gastouderbureau is sinds 1 augustus 2008 in het register van de gemeente [plaats B] opgenomen.
2.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 november 2011 in zaak nr.
201101696/1/H2) gaat het voor toepassing van de Wko om twee afzonderlijke [gastouderbureaus] met de [naam], één na melding geregistreerd te [plaats A] welke melding later uit het gemeentelijke register is verwijderd, en één na melding geregistreerd te [plaats B], beide onderworpen aan het toezicht van het college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente van vestiging. De Afdeling ziet geen aanleiding in dit geval anders te oordelen. Nu sprake is van twee afzonderlijke gastouderbureaus, dient, om aanspraak te kunnen maken op kinderopvangtoeslag voor kinderopvang door tussenkomst van beide gastouderbureaus, met elk gastouderbureau afzonderlijk een overeenkomst te zijn gesloten.
2.4.1. Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 juli 2011 in zaak nr.
201100797/1/H2) bestaat geen recht op een voorschot kinderopvangtoeslag, indien geen sprake is van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko, die de basis vormt voor de kinderopvang. Mede gelet op artikel 18, eerste lid, van de Awir, moet degene die stelt recht te hebben op een voorschot kinderopvangtoeslag dat aan de hand van een schriftelijke overeenkomst met de houder moet aantonen.
[appellant] heeft voor het eerst in hoger beroep twee overeenkomsten met het [gastouderbureau] in [plaats B] overgelegd; één voor de periode van 1 augustus 2008 tot en met 31 december 2008, met als dagtekening 25 juli 2008, en één voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009, met als dagtekening 23 december 2008.
[appellant] heeft geen goede redenen gegeven waarom pas in hoger beroep deze overeenkomsten zijn overgelegd. Anders dan hij stelt, had het hem in beroep duidelijk kunnen zijn dat dit van belang kon zijn bij de beoordeling van zijn beroep, nu de Belastingdienst in zijn verweerschrift van 8 maart 2010 had vermeld dat overeenkomsten met het gastouderbureau in [plaats B] ontbraken en [appellant] dit ter zitting van de rechtbank niet heeft betwist. Dat [appellant], naar hij stelt, deze stukken niet eerder kon vinden wegens een verhuizing dient voor zijn risico te blijven.
De pas in hoger beroep overgelegde overeenkomsten zijn in dit geval op zichzelf onvoldoende om als bewijs te dienen van kinderopvang in de in geding zijnde periode. [appellant] was, gelet op artikel 17, eerste lid, van de Awir gelezen in samenhang met artikel 5, vijfde lid en onder c, van de Uitvoeringsregeling Awir, gehouden wijziging van het geregistreerde gastouderbureau binnen vier weken door te geven aan de Belastingdienst. [appellant] heeft pas op 2 december 2009 wijziging van het gastouderbureau in [plaats A] naar het gastouderbureau in [plaats B] per 1 augustus 2008 en derhalve 15 maanden te laat doorgegeven.
Gelet op het vorenstaande heeft [appellant] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de kinderopvang in de periode van 20 oktober 2008 tot en met 31 december 2009 daadwerkelijk op basis van de door hem in hoger beroep overgelegde overeenkomsten heeft plaatsgevonden.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2012