201103285/1/R4.
Datum uitspraak: 23 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Hardinxveld-Giessendam, onderscheidenlijk te Giessenburg, gemeente Giessenlanden (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante]),
de raad van de gemeente Hardinxveld-Giessendam,
verweerder.
Bij besluit van 27 januari 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "De Stoep" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellante] en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2012, waar [appellante], van wie [appellanten] in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. B.R. van Leeuwen en mr. E. Vos, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2.1. Het bestemmingsplan voorziet in het toekennen van de bestemming "Verkeer" ter plaatse van de westelijke aansluiting van het bedrijventerrein Langeveer op de Rivierdijk ter hoogte van de woningen aan de [locatie]. Dit weggedeelte wordt "De Stoep" genoemd. Als gevolg van de uitspraak van de Afdeling van 13 oktober 1998, in zaak nr. E01.97.0375, rust op het plangebied geen bestemming, aangezien het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, voor zover het dit plangebied betreft, door de Afdeling bij eerder genoemde uitspraak is vernietigd en in het daarvoor geldende "Plan in hoofdzaak 1963" ter plaatse geen bestemming is opgenomen. De uitspraak is aangehecht.
2.2. [appellante] voert aan - zo begrijpt de Afdeling haar beroep - dat de wijze waarop de raad de door haar naar voren gebrachte inspraakreactie en zienswijzen heeft behandeld onzorgvuldig is. Zij voert daarbij aan dat zij onheus is bejegend.
2.2.1. Ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vangt de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan, waarop zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht. Deze procedure is gevolgd. Het bieden van inspraak maakt geen onderdeel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Onregelmatigheden betreffende het bieden van inspraakmogelijkheden, daargelaten of die zich in dit geval hebben voorgedaan, hebben daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de planprocedure niet zorgvuldig is verlopen.
2.3. [appellante] is eigenaar van de woningen aan de [locatie]. Deze woningen zijn gelegen direct grenzend ten westen aan het plangebied. [appellante] kan zich niet verenigen met plan, omdat aan het plangebied de bestemming "Verkeer" is toegekend en daardoor De Stoep mag worden gebruikt als ontsluitingsweg voor het aangrenzende bedrijventerrein Langeveer. [appellante] betoogt dat het toekennen van de bestemming "Verkeer" aan het plangebied leidt tot verkeersonveilige situaties en schade aan haar woningen. Volgens haar is De Stoep te smal en te steil en is er bij het invoegen vanaf De Stoep op de Rivierdijk onvoldoende zicht op het verkeer op de Rivierdijk om te dienen als ontsluitingsweg voor het bedrijventerrein Langeveer. Ter onderbouwing van de verkeersonveilige situatie verwijst zij naar het deskundigenbericht dat ten behoeve van de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling is opgesteld. Volgens haar volgt uit deze uitspraak van de Afdeling van 13 oktober 1998 dat het verboden is om een bestemming op De Stoep te leggen, waarbij verkeer is toegestaan. Zij voert aan dat de raad ten onrechte geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de Afdeling om verkeer op De Stoep te verbieden.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de verkeerssituatie ter plaatse is verbeterd ten opzichte van de situatie ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan "Langeveer 1996" en de uitspraak van de Afdeling van 13 oktober 1998. Volgens de raad is door de verbeteringen sprake van een aanvaardbare verkeerssituatie.
2.3.2. In de uitspraak van 13 oktober 1998 is het volgende overwogen ten aanzien van De Stoep.
"Nu er ernstige bezwaren blijken te bestaan tegen de bestemming "Verkeersdoeleinden", welke in het plan is gelegd op de westelijke ontsluiting van het bedrijventerrein, hadden gedeputeerde staten van Zuid-Holland alvorens hun goedkeuring aan die bestemming te verlenen een onderzoek moeten instellen naar een mogelijke alternatieve ontsluiting en niet mogen volstaan met een verwijzing naar een eventueel door de gemeente te nemen verkeersmaatregel, temeer nu gebleken is dat een deel van het vrachtverkeer gebruik zal moeten maken van de in het geding zijnde ontsluiting. Nu gedeputeerde staten hebben nagelaten dit onderzoek in te stellen, is de Afdeling van oordeel, dat het bestreden besluit in zoverre genomen is in strijd met de te betrachten zorgvuldigheid bij het voorbereiden en nemen van een besluit. Het beroep is derhalve wat dit onderdeel betreft gegrond. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit naar het oordeel van de Afdeling moet worden vernietigd op grond van artikel 3:2 van de Awb, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plangedeelte met de bestemming "Verkeersdoeleinden", ten behoeve van de westelijke ontsluiting van het bedrijventerrein op De Stoep".
2.3.3. De Afdeling stelt allereerst vast dat in de uitspraak van de Afdeling van 13 oktober 1998 is volstaan met een vernietiging van het besluit van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden". Op de bij de uitspraak horende kaart is aangegeven dat het betreft het thans aan de orde zijnde plangebied De Stoep. Uit de uitspraak kan, anders dan [appellante] meent, niet worden afgeleid dat het verboden is om aan De Stoep de bestemming "Verkeer" toe te kennen. Het beroep van [appellante] mist in zoverre feitelijke grondslag.
2.3.4. Wat betreft de verkeersveiligheid op De Stoep is in het deskundigenbericht vermeld dat de bestaande situatie ten opzichte van de situatie ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan "Langeveer 1996" op een aantal punten is gewijzigd. Allereerst is het gebruik van De Stoep vanwege de aanleg van de bedrijfsontsluitingsweg op het terrein van [eigenaar] veranderd. Een deel van het verkeer van en naar het bedrijventerrein wordt daardoor afgewikkeld via deze bedrijfsontsluitingsweg en niet langer meer via De Stoep. Verder is de aansluiting van De Stoep op de Rivierdijk in 2007 aangepast. De opstelplaats voor het verkeer dat de Rivierdijk wil oprijden is verruimd, de helling is verlengd en het hellingspercentage van De Stoep is verkleind. Daarnaast zijn vangrails geplaatst en zijn verkeersbesluiten genomen tot het aanwijzen van De Stoep als 30 kilometer zone en het aanwijzen van de Rivierdijk als voorrangsweg. Volgens het deskundigenbericht is door genoemde aanpassingen de situatie inderdaad verbeterd ten opzichte van de situatie ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan "Langeveer 1996". In het deskundigenbericht is vermeld dat de fysieke ruimte op de kruising Rivierdijk - De Stoep beperkt is en dat door het treffen van maatregelen, zoals het plaatsen van verkeerslichten of een spiegel of het instellen van parkeerverboden op delen van de Rivierdijk, de verkeersveiligheid ter plaatse kan worden verbeterd.
2.3.5. In reactie op het deskundigenbericht stelt de raad dat bij het verkeersbesluit van 26 januari 2010 onder meer een verbod om stil te staan op de Rivierdijk is ingesteld. Dit verbod geldt volgens de raad niet voor vrachtwagens zwaarder dan 12 ton buiten de spitsuren. De voorgestelde maatregel om verkeerslichten te plaatsen op de kruising Rivierdijk - De Stoep is volgens de raad een relatief te zware maatregel. Daartoe brengt de raad naar voren dat de Rivierdijk een belangrijke doorgaande weg is waar verderop ook scheepswerven zijn gelegen die een belangrijke verkeersaantrekkende werking hebben. Volgens de raad zal het plaatsen van verkeerslichten leiden tot filevorming op de Rivierdijk. Dit is volgens de raad onwenselijk in verband met de doorstroming van het verkeer op de Rivierdijk. Daarbij heeft de raad naar voren gebracht dat een geringe hoeveelheid verkeer gebruik maakt van De Stoep. Het gebruik van De Stoep wordt volgens de raad door middel van bewegwijzering gereguleerd, zodat zware transporten geen gebruik maken van de ontsluiting via De Stoep. Volgens de raad is het gelet hierop en de omstandigheden dat op De Stoep een beperkte maximum snelheid geldt en de Rivierdijk een voorrangsweg is niet nodig verkeerslichten te plaatsen. Ten aanzien van het plaatsen van een verkeersspiegel brengt de raad naar voren dat er geen sprake is van een zichtprobleem, zodat een verkeersspiegel geen toegevoegde waarde heeft. Voorts heeft de raad naar voren gebracht dat er ter plaatse volgens het ongevallenregistratiesysteem geen ongevallen, waarbij de politie is betrokken, bekend zijn.
2.3.6. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat als gevolg van het plan geen onaanvaardbare verkeerssituatie ter plaatse zal ontstaan.
2.3.7. Ten aanzien van de vrees voor schade aan de woningen als gevolg van het optreden van trillingen vanwege het gebruik van De Stoep is in het deskundigenbericht vermeld dat het verkeer op de Rivierdijk maatgevend is als het gaat om trillingen vanwege gemotoriseerd verkeer. De Afdeling ziet geen aanleiding het deskundigenbericht in zoverre onjuist te achten. Gelet daarop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van de woningen van [appellante] geen onaanvaardbare trillinghinder zal ontstaan als gevolg van het plan.
2.4. [appellante] betoogt in haar woon- en leefklimaat te worden aangetast door de toename van de geluidhinder en de verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse, vanwege afremmend- en optrekkend vrachtverkeer. Volgens haar is de geluidbelasting hoger dan toegestaan. Daarbij stelt zij dat de verkeerstellingen zijn gehouden in de vakantieperiode en daarom niet representatief zijn. Ook betoogt zij in haar privacy te worden aangetast, omdat er vanaf De Stoep direct zicht bestaat op de tuin van haar woningen.
2.4.1. De raad stelt dat de vaststelling van het bestemmingsplan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat of leidt tot een onaanvaardbare inbreuk op de privacy. De raad wijst er in dit verband op dat de feitelijke situatie wordt voortgezet.
2.4.2. Ingevolge artikel 74, eerste en tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet geluidhinder, gelezen in samenhang met artikel 77, behoeft bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan geen akoestisch onderzoek te worden ingesteld indien voor de desbetreffende wegen een maximumsnelheid geldt van 30 kilometer per uur.
2.4.3. Ten aanzien van het aspect geluid is in paragraaf 5 van de plantoelichting vermeld dat op De Stoep een maximumsnelheid geldt van 30 kilometer per uur, maar dat uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening toch een akoestisch onderzoek is verricht naar de geluidbelasting op de woningen aan de Rivierdijk die direct grenzen aan De Stoep. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Onderzoek akoestiek/luchtkwaliteit m.b.t. de westelijke ontsluiting (De Stoep) van industrieterrein Langeveer te Hardinxveld-Giessendam" van 14 december 2009. Het rapport is naar aanleiding van inspraakreacties aangevuld op 19 mei 2010. Op 25 augustus 2010 is er nog een aanvullend rapport opgesteld dat volgens de plantoelichting het rapport van 19 mei 2010 vervangt. De aanvulling heeft betrekking op gewijzigde gegevens over verkeersintensiteiten.
2.4.4. In het deskundigenbericht is vermeld dat in het rapport van 25 augustus 2010 is uitgegaan van tellingen die zijn verricht in de periode 21 juni 2010 tot en met 10 juli 2010. Deze periode valt deels in de vakantieperiode. Volgens het deskundigenbericht is de omvang van het aantal vervoersbewegingen van en naar een bedrijventerrein echter slechts in beperkte mate afhankelijk van vakantieperioden en is er daarom geen aanleiding om te stellen dat de tellingen niet representatief zijn. In dit kader wijst het deskundigenbericht erop dat weliswaar de verkeersintensiteiten die zijn geteld in juni/juli qua aantal lager zijn dan de verkeersintensiteiten geteld in de periode van 10 december tot en met 31 december 2009 en die zijn gehanteerd in het rapport van 19 mei 2010, maar dat daarin een relatief groot aantal vrachtwagens is meegerekend en daardoor de berekende geluidbelasting in beide aanvullende rapporten gelijk is. De Afdeling ziet geen aanleiding om het deskundigenbericht in zoverre onjuist te achten.
2.4.5. De berekende geluidbelasting op de oost- en zuidgevel van de woningen van [appellante] is in de dagperiode maximaal 58 dB. In het deskundigenbericht is vermeld dat het verkeer op de Rivierdijk maatgevend is voor de geluidbelasting op de oost- en zuidgevel van de woningen van [appellante]. De hoogste geluidbelasting op de noordgevel van de woningen vanwege het verkeer op De Stoep is volgens het deskundigenbericht 53 dB. Deze geluidbelasting is hoger dan de in de Wet geluidhinder voor woningen opgenomen voorkeursgrenswaarde van 48 dB vanwege wegen waarvoor een hogere maximumsnelheid geldt dan 30 kilometer per uur, maar lager dan de reeds aanwezige geluidbelasting op de oost- en zuidgevel vanwege het verkeer op de Rivierdijk. De raad stelt dat deze geluidbelasting aanvaardbaar is, aangezien de hoogst toelaatbare geluidbelasting van 58 dB, die ingevolge artikel 83, derde lid, van de Wet geluidhinder geldt voor woningen in buitenstedelijk gebied, niet wordt overschreden en het in dit geval gaat om een weg waarvoor een maximumsnelheid geldt van maximaal 30 kilometer per uur. In dat verband stelt de raad verder dat, gelet op de geconstateerde geluidbelastingen in de avond- en nachtperiode, het niet aannemelijk is dat er voor omwonenden slaapverstoring optreedt. Voorts brengt de raad naar voren dat er in het weekeinde sprake is van een gering aantal verkeersbewegingen via De Stoep.
Gelet hierop en hetgeen is vermeld in het deskundigenbericht ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de geluidbelasting aanvaardbaar heeft kunnen achten.
2.4.6. Het eerder genoemde rapport van 14 december 2009 bevat tevens de resultaten van het verrichte onderzoek naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit. Ook ten aanzien van luchtkwaliteit is dit rapport aangevuld bij rapporten van 19 mei 2010 en 25 augustus 2010. Volgens deze rapporten kan worden voldaan aan de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het deskundigenbericht bevestigt dat de raad zich wat betreft luchtkwaliteit mocht baseren op de genoemde rapporten. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de rapporten zodanige onjuistheden bevatten dan wel leemten in kennis vertonen dat de raad zich hierop bij het nemen van het bestreden besluit niet heeft kunnen baseren. De raad heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de in de Wet milieubeheer gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit niet aan de verwezenlijking van het plan in de weg staan.
2.4.7. De Stoep wordt reeds jaren gebruikt als ontsluitingsweg voor het bedrijventerrein. Er is vanaf De Stoep zicht op de achtergevels en tuinen van de woningen van [appellante], zodat er sprake is van enige aantasting van de privacy. [appellante] heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat het plan zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van haar privacy.
2.4.8. Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 2.4.3 tot en met 2.4.7 heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat niet behoeft te worden gevreesd.
2.5. Voorts betoogt [appellante] dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieve ontsluitingsroutes voor het bedrijventerrein. Ze wijst daartoe op de in het "Plan in hoofdzaak 1963" voorziene ontsluiting via de ontsluitingsweg op het terrein van [eigenaar]. Volgens haar is deze weg ten onrechte niet toegankelijk voor al het verkeer van en naar het bedrijventerrein. De Stoep was volgens haar oorspronkelijk bedoeld als noodweg. De raad heeft ten onrechte gesteld dat De Stoep historisch is ontstaan als ontsluitingsweg, aldus [appellante].
2.5.1. De raad stelt dat de onderzochte alternatieve ontsluitingswegen niet haalbaar zijn, onder meer omdat daarvoor gronden van derden nodig zijn.
2.5.2. In de plantoelichting is vermeld dat de mogelijkheden zijn onderzocht om een andere route van en naar het bedrijventerrein Langeveer te realiseren. Er zijn vier alternatieven onderzocht, te weten een verbinding tussen de bedrijfsontsluitingsweg op het terrein van [eigenaar] en de weg "Nieuweweg", een verbinding tussen de bedrijfsontsluitingsweg op het terrein van [eigenaar] en een afrit van de A15, een verbinding tussen de bedrijfsontsluitingsweg en het industrieterrein Nieuwe Weg middels een tunnel onder de A15 en een verbinding tussen de weg "Rivierdijk" en de weg "Helling" via de weg "Dok". De aanleg van een tunnel onder de A15 is volgens de raad financieel niet haalbaar. Een aansluiting op een afrit van de A15 is evenmin haalbaar, omdat Rijkswaterstaat niet bereid is daaraan mee te werken in verband met de verkeersveiligheid, aldus de raad. De andere alternatieven zijn volgens de raad vanwege de verkaveling en bebouwing van onder meer een watervoorziening voor een sprinklerinstallatie op het bedrijventerrein niet uitvoerbaar. Ten aanzien van de verbinding via de weg "Dok" stelt de raad daarnaast dat er ook verkeerstechnische problemen bestaan vanwege de vele bochten in de weg die nodig zijn om de verbinding te realiseren.
2.5.3. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieve ontsluitingswegen dienen in die afweging te worden meegenomen. Ter zitting is gebleken dat er ten tijde van de vaststelling van het plan geen alternatieve ontsluitingsroute realiseerbaar is zonder medewerking van [eigenaar] om gebruik te maken van de bedrijfsontsluitingsweg op zijn terrein. Dat er in het verleden nog wel andere ontsluitingsroutes mogelijk waren, doet hier niet aan af. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad de alternatieven voor het plan onvoldoende heeft beoordeeld.
2.6. Het beroep is ongegrond. Reeds daarom is er geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom, zoals [appellante] verzoekt.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Alderlieste
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2012