201109501/1/A1.
Datum uitspraak: 30 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Maastricht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 22 juli 2011 in zaak nr. 10/737 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.
Bij besluit van 17 juni 2009 heeft het college Veiligheidshuis Maastricht medegedeeld ontheffing te weigeren voor het vestigen van detailhandel in oldtimers op het perceel [locatie] te Maastricht (hierna: het perceel) en voorts in te stemmen met de mogelijke vestiging van een auto-herstelinrichting ten behoeve van [appellant].
Bij besluit van 6 april 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juli 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat te Vaals, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.E.J.M. Vorstermans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellant] heeft in overleg met het Veiligheidshuis Maastricht het plan ontwikkeld om op het perceel, gelegen op het bedrijventerrein Beatrixhaven te Maastricht, een bedrijf te vestigen gericht op de in- en verkoop van oldtimers aan particulieren en reparatie daarvan. Het Veiligheidshuis heeft daartoe namens hem een verzoek om toepassing van de in het bestemmingsplan geboden ontheffingsmogelijkheid ingediend.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in Hoofdzaak Maastricht (UPH) 1954" rust op het perceel de bestemming "handel en industrie".
Ingevolge de planvoorschriften wordt onder handel en industrie verstaan: bouwwerken ten dienste van handel, geen detailhandel zijnde, industrie, nijverheid en verkeer. Onder detailhandel wordt blijkens de planvoorschriften verstaan: het bedrijfsmatig aan particulieren verkopen van goederen.
Ingevolge lid 1 van de bepalingen betreffende het gebruik van gronden anders dan voor bebouwing en ten aanzien van het gebruik van opstallen, zoals opgenomen in de planvoorschriften, is het verboden gronden en opstallen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de uit het bestemmingsplan voortvloeiende bestemming.
Ingevolge lid 3 van deze bepalingen verlenen burgemeester en wethouders van het in lid 1 omschreven verbod vrijstelling als strikte toepassing van de voorschriften leidt tot een beperking van het meest doelmatig gebruik, die niet door dringende reden gerechtvaardigd wordt.
Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals dat luidde ten tijde van belang, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels van bij het plan aan te geven regels ontheffing kunnen verlenen.
Ingevolge artikel 3.23, eerste lid, van de Wro, zoals dat luidde ten tijde van belang, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid de gevraagde ontheffing als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, van de Wro heeft kunnen weigeren. Uit het Ruimtelijk Mobiliteitspakket Maastricht-Noord (hierna: het ruimtelijk mobiliteitspakket) blijkt volgens hem dat het perceel geen deel uitmaakt van de plannen met betrekking tot de Noorderbrug en dat het perceel valt binnen een gebied waarin in de toekomst bedrijven of vormen van detailhandel zullen worden toegestaan.
2.3.1. Vast staat dat het door [appellant] beoogde gebruik van het perceel voor detailhandel in strijd is met het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan biedt in lid drie de mogelijkheid een ontheffing te verlenen teneinde de in- en verkoop van auto's op het perceel mogelijk te maken. Zoals ter zitting door het college is gesteld en door [appellant] niet is weersproken, is zinvol gebruik van het perceel overeenkomstig het bestemmingsplan nog mogelijk, mede omdat de vestiging van het ook door [appellant] gewenste reparatiebedrijf past binnen de op het perceel rustende bestemming. Voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de gevraagde ontheffing op grond van artikel 3.6, eerste lid, van de Wro in redelijkheid niet geweigerd kon worden, bestaat dan ook geen aanleiding.
Voorts is gebleken dat het college evenmin bereid is een ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 van de Wro te verlenen, omdat het college een beleid voert dat is gericht op het weren van detailhandel op bedrijventerreinen en het aan dit beleid wil vasthouden. De vestiging van detailhandel in de Beatrixhaven, waar het bedrijf van [appellant] zal worden gevestigd, is in strijd met dit gemeentelijk beleid. De Beatrixhaven is blijkens het verhandelde ter zitting bedoeld voor bedrijven in de zwaardere milieuklassen. Daarnaast acht het college verlening van een ontheffing onwenselijk, omdat het gebied rondom het perceel in ontwikkeling is en nog niet bekend is welke invloed deze ontwikkelingen hebben op het perceel. Het college heeft, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, op grond daarvan in redelijkheid kunnen weigeren ontheffing te verlenen. Dat uit het ruimtelijk mobiliteitspakket niet blijkt dat de ontwikkelingen directe invloed zullen hebben op het perceel, leidt niet tot een ander oordeel, omdat, zoals het college ter zitting genoegzaam heeft toegelicht, in het ruimtelijk mobiliteitspakket alleen conceptplannen zijn opgenomen en definitieve plannen nog niet bekend zijn.
2.4. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het vertrouwensbeginsel is geschonden en dat de rechtbank ten onrechte heeft geweigerd de heer Leers, voormalig burgemeester van Maastricht, en mevrouw Notermans, medewerker van het Veiligheidshuis, als getuigen te horen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat deze personen niet bevoegd waren ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan. Daartoe is slechts het college bevoegd. Aan de uitlatingen van hen kunnen derhalve geen gerechtvaardigde verwachtingen worden ontleend. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat uit de door [appellant] aangehaalde brief van 1 februari 2010 geen toezegging kan worden afgeleid. In deze brief is slechts aangegeven dat de behandelend ambtenaar in principe bereid is het college voor te stellen om [appellant] een persoonsgebonden tijdelijke ontheffing te verlenen en is tevens gemeld dat het college uiteindelijk een beslissing zal nemen over een eventueel bereikte minnelijke regeling en het door [appellant] ingediende bezwaarschrift.
2.5. [appellant] betoogt voorts tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit van het college om een ontheffing te weigeren, leidt tot strijd met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de door hem genoemde gevallen niet zodanig overeen komen met de thans aan de orde zijnde situatie, dat het college daarin aanleiding moest zien ontheffing te verlenen van de planvoorschriften. Verfland B.V. is een groothandel in verven en vernissen waar in ondergeschikte mate detailhandel plaatsvindt. Tuinvariant B.V. is een groot- en detailhandelsbedrijf in bouwmaterialen en tuinbenodigdheden dat al 30 jaar is gevestigd op het bedrijventerrein Beatrixhaven. In beide gevallen is geen sprake van een situatie waar het college recentelijk ontheffing heeft verleend van de planvoorschriften teneinde detailhandel op het bedrijventerrein toe te staan.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2012