201109657/1/A1.
Datum uitspraak: 30 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten] (hierna in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats], gemeente Breda,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 25 augustus 2011 in zaken nrs. 11/3804 en 11/3805 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Breda.
Op 16 oktober 2008 heeft het college afwijzend beslist op een door [belanghebbende] ingediend verzoek om handhaving ten aanzien van horeca-activiteiten op het perceel gelegen aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 5 juli 2011 heeft het college, opnieuw beslissend op de daartegen gemaakte bezwaren van [belanghebbende], zijn bezwaren ten dele gegrond en voor het overige ongegrond verklaard, het besluit van 16 oktober 2008 herroepen in die zin dat tot handhavend optreden wordt overgegaan ten aanzien van dat deel van de horeca-activiteiten dat strijd oplevert met het vigerende bestemmingsplan en [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast maatregelen te treffen zodat de ruimte in de schuur van de boerderij op het perceel niet meer als horecagelegenheid in gebruik te nemen is.
Bij uitspraak van 25 augustus 2011, verzonden op 26 augustus 2011, heeft de voorzieningenrechter het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 september 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2012, waar [appellant], bijgestaan door P.A. Dielissen en het college, vertegenwoordigd door R.M.J.F. Meeuwis, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door drs. H.P.W. Havens, verschenen.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Prinsenbeek tweede partiële herziening, [locatie]" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "agrarisch bouwvlak". Gronden met deze bestemming zijn ingevolge artikel 7, eerste lid, onder drie, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, bestemd voor ondergeschikte horeca-activiteiten met een maximale oppervlakte van 100 m² van het bedrijfsvloeroppervlak, inclusief een terrasvoorziening.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder h3, van de planvoorschriften wordt onder horeca verstaan: een bedrijf of instelling, niet zijnde een discotheek of dancing, waar bedrijfmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt.
2.2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), voor zover hier van belang, is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
2.3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat de planvoorschriften niet worden overtreden. Daartoe voert hij aan dat de maximale oppervlakte waarop ondergeschikte horeca-activiteiten zijn toegestaan niet wordt overschreden. De ruimte met een oppervlakte van 81 m² in de verbouwde schuur van de boerderij wordt niet gebruikt voor horeca-activiteiten, maar is een onderdeel van de woning en wordt ook als zodanig gebruikt, aldus [appellant] .
2.3.1. Vast staat dat [appellant] op het perceel ten minste twee gelegenheden heeft ingericht ten behoeve van horeca-activiteiten. Het betreft een slecht-weer-accommodatie met een oppervlakte van 65 m² gelegen in een loods, in het besluit van 5 juli 2011 aangeduid als ruimte twee, en een terras met een oppervlakte van 27 m² tussen de boerderij en een schuur, in voormeld besluit aangeduid als ruimte drie. De gezamenlijke oppervlakte van deze twee gelegenheden bedraagt 92 m².
2.3.2. Ten tijde van belang was in de verbouwde schuur een grote halfronde, gemetselde bar met tap aanwezig. Voorts is blijkens het besluit van 5 juli 2011 tijdens controlebezoeken van de gemeente aan het pand geconstateerd dat de desbetreffende ruimte, naast voormelde bar, was ingericht met tafels en stoelen. De voorzieningenrechter heeft, uitgaande van deze inrichting waardoor een ruimte geschikt voor het geven van feesten en partijen ontstond en gelet op het verleden waarin de schuur mede als horecagelegenheid werd verhuurd voor feesten en partijen, het door [appellant] terecht niet aannemelijk gemaakt geacht dat de ruimte slechts als woon- en leefruimte voor de familie van [appellant] wordt gebruikt. De voorzieningenrechter heeft op grond van deze omstandigheden terecht overwogen dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat de ruimte in de verbouwde schuur voor horecadoeleinden zal worden gebruikt. Dat [appellant] na de beslissing op bezwaar van 5 juli 2011 maatregelen heeft getroffen om er voor te zorgen dat de ruimte niet langer geschikt is voor dat gebruik, wat daar ook van zij, maakt, gezien het vorenstaande, niet dat de last onrechtmatig was ten tijde van de oplegging daarvan. De voorzieningenrechter heeft derhalve terecht overwogen dat de verbouwde schuur dient te worden meegerekend bij de vaststelling van de oppervlakte aan ondergeschikte horeca-activiteiten en dat de in het bestemmingsplan vastgestelde maximale oppervlakte van 100 m² wordt overschreden, zodat het college bevoegd is daartegen handhavend op te treden.
2.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend handhavend optreden onevenredig is en omdat de verplichting om de ruimte leeg te laten staan een onnodige beperking van zijn woongenot is. De last ziet op de verplichting maatregelen te treffen zodat de ruimte in de verbouwde schuur niet meer als horecagelegenheid in gebruik te nemen is. Daaruit volgt niet de verplichting dat de ruimte leeg moet blijven staan, maar slechts dat de bar met tapinstallatie, de tafels en de stoelen uit de ruimte moeten worden verwijderd. Nu voorts een overschrijding met 73 m² van de maximaal voor ondergeschikte horeca-activeiten te gebruiken vloeroppervlakte niet gering is te noemen, bestaat onvoldoende grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden behoort te worden afgezien.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2012