201111497/1/R2.
Datum uitspraak: 30 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant sub 1a] en [appellant sub 1b] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), gevestigd respectievelijk wonend te [plaats], gemeente Barneveld,
appellanten,
de raad van de gemeente Barneveld,
verweerder.
Bij besluit van 21 september 2011 heeft de raad besloten het bestemmingsplan "Rijksweg I" niet vast te stellen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door [appellant sub 1b], bijgestaan door mr. C.F. Geerdes, advocaat te Amsterdam, en mr. M. Klijnstra, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door ing. J. Buist, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Verder is als partij gehoord [partij], bijgestaan door mr. G.J. Hingstman.
2.1. [appellant] heeft bij de raad een aanvraag ingediend om een bestemmingsplan vast te stellen, dat het mogelijk maakt een nieuwe bedrijfshal met een grondoppervlakte van circa 335 m2 te realiseren bij haar motorenrevisiebedrijf aan de [locatie] te Voorthuizen. Het college van burgemeester en wethouders van Barneveld heeft hierop een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dat voorziet in een bedrijfshal van een dergelijke oppervlakte.
2.2. De raad heeft bij het bestreden besluit besloten het bestemmingsplan niet vast te stellen. Hieraan heeft de raad blijkens het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat naar aanleiding van de toekenning van de bestemming "Automobielbedrijf" aan het perceel bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" de tot voor kort op het perceel aanwezige voormalige agrarische opstallen met een oppervlakte van 460 m2 al gesloopt hadden moeten worden, maar dat dit ten onrechte is nagelaten. Gelet hierop geeft de recente sloop van deze opstallen door [appellant] op grond van het beleid zoals neergelegd in "Regio de Vallei. Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten" (hierna: het regiobeleid) geen aanspraak op de bouw van het gewenste bedrijfsgebouw. Voorts heeft de raad in aanmerking genomen dat niet-agrarische bedrijven niet in het buitengebied thuishoren en dat het bedrijfsgebouw voor omwonenden onevenredige bezwaren zou opleveren.
2.2.1. [appellant] voert aan dat de raad haar verzoek ten onrechte heeft afgewezen omdat zij de voormalige agrarische opstallen op het perceel heeft gesloopt en dit op grond van het regiobeleid aanspraak geeft op bebouwing als door haar gewenst. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat, nu deze agrarische opstallen al eerder gesloopt hadden moeten worden, deze aanspraak niet meer bestaat. Zij wijst er hierbij op dat geen verplichting tot sloop van de opstallen bestond en deze rechtmatig op het perceel aanwezig waren. Voorts heeft de raad, aldus [appellant], ten onrechte aan bezwaren van omwonenden tegen het bedrijfsgebouw overwegende betekenis toegekend en is hij door dit gebouw niet mogelijk te willen maken zonder deugdelijke motivering van het regiobeleid afgeweken.
2.2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2000" heeft het perceel [locatie] de bestemming "Niet-agrarische bedrijven" met de aanduiding "automobielbedrijf". Ingevolge de voorschriften van dit plan mag daar een automobielbedrijf gevestigd worden.
2.2.3. Door, onder meer, het gemeentebestuur van Barneveld is het regiobeleid, gedateerd 4 april 2008, ontwikkeld. Volgens § 5.4., die betrekking heeft op uitbreiding van niet-agrarische bedrijven, wordt, teneinde een consequent beleid te voeren, beoogd terzake aan te sluiten bij de beleidsinvulling zoals beschreven bij functieverandering naar een niet-agrarisch bedrijf. Volgens deze beleidsinvulling, neergelegd in § 5.2.3., zoals toegelicht door de raad en voor zover hier van belang, is nieuwbouw ten behoeve van een niet-agrarisch bedrijf mogelijk, indien tweemaal zoveel aan oppervlakte aan vrijgekomen voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt.
2.2.4. [appellant] en de raad zijn het erover eens dat dit beleid op de onderhavige situatie van toepassing is en de Afdeling ziet geen reden daarover anders te oordelen. Het betoog van [partij] dat dit niet zo is, nu hier geen sprake is van functieverandering naar een niet-agrarisch bedrijf, maar van uitbreiding van een niet-agrarisch bedrijf, acht de Afdeling niet gegrond. Blijkens het bovenstaande wordt immers bij uitbreiding van een niet-agrarisch bedrijf aangesloten bij het beleid voor functieverandering naar een niet-agrarisch bedrijf.
2.2.5. Uit de stukken is gebleken dat in 2009 op het perceel staande voormalige agrarische opstallen met een gezamenlijke oppervlakte van 460 m2 zijn gesloopt. Teneinde aanspraak op de bouw van de bedrijfshal te kunnen maken zal de totale oppervlakte aan gesloopte opstallen op 640 m2 gebracht worden.
2.2.6. Het standpunt van de raad dat eerstgenoemde opstallen al gesloopt hadden moeten worden bij de toekenning van de bestemming voor automobielbedrijf bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" en dat de sloop daarvan in 2009 daarom in het kader van voormeld beleid niet in aanmerking genomen mag worden, kan de Afdeling niet volgen. Hiertoe wordt overwogen dat weliswaar niet kan worden uitgesloten dat bij gelegenheid van de toekenning van die bestemming over sloop van die opstallen van gedachten is gewisseld, doch dat van een afdwingbare sloopverplichting, op dat moment of enig moment nadien, niet is gebleken. Ook overigens is niet gebleken dat de opstallen illegaal, dat wil zeggen zonder vergunning, op het perceel stonden. In dit verband komt ook betekenis toe aan het feit dat nadat het perceel tot automobielbedrijf was bestemd, namens het college van burgemeester en wethouders bij brief van 23 december 2003 aan de rechtsvoorganger van [appellant] is bericht dat bij controle door bouw- en woningtoezicht op die datum is geconstateerd dat de activiteiten die op het perceel plaatsvinden volledig in overeenstemming met de bestemming zijn. Ten slotte acht de Afdeling van belang dat ten tijde van de toekenning van de bestemming tot automobielbedrijf bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" het regiobeleid met de daarin opgenomen verplichting bij functieverandering voormalige agrarische opstallen te slopen, nog niet gold. Niet gebleken is dat daaraan voorafgaand een beleid met een dergelijke verplichting gold.
De Afdeling overweegt voorts dat ook de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde motivering dat niet-agrarische bedrijven niet in het buitengebied thuishoren, niet overtuigt, nu het perceel al bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" tot niet-agrarisch bedrijf is bestemd en ook al geruime tijd als zodanig wordt gebruikt.
Aangaande het standpunt van de raad dat de bouw van een bedrijfshal bezwaren voor omwonenden oplevert, overweegt de Afdeling als volgt. Aangenomen dat op grond van het beleid aanspraak bestaat om op het perceel een bedrijfshal te bouwen, dient zich de vraag aan of de belangen van de omwonenden reden kunnen vormen van dit beleid af te wijken. Op deze vraag is niet ingegaan. Overigens zou de mogelijkheid een bedrijfshal op het perceel te bouwen zodanig vormgegeven kunnen worden dat zo veel mogelijk met de belangen van omwonenden rekening wordt gehouden.
2.3. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.4. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder a en vijfde lid, van de Awb de raad op te dragen om binnen 26 weken na en met inachtneming van deze uitspraak een nieuw gemotiveerd besluit te nemen ten aanzien van het perceel [locatie] en dit besluit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen.
2.5. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1b] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Barneveld van 21 september 2011, waarbij het bestemmingsplan "Rijksweg I" niet is vastgesteld;
III. draagt de raad van de gemeente Barneveld op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Barneveld tot vergoeding van bij [appellant sub 1b] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V. gelast dat de raad van de gemeente Barneveld aan de [appellant sub 1b] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. De Rooy
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2012