ECLI:NL:RVS:2012:BW6918

Raad van State

Datum uitspraak
30 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110098/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor erfafscheiding in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 4 augustus 2011 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Castricum heeft vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten. Het college had op 27 juli 2009 geweigerd om aan [appellant] een bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een erfafscheiding op zijn perceel in [plaats]. De rechtbank oordeelde dat de weigering onterecht was, maar het college had al bezwaar gemaakt tegen deze uitspraak. Het hoger beroep werd ingediend op 12 september 2011, en de zaak werd behandeld op 24 april 2012.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het bestemmingsplan 'Raadhuisweg' op het perceel de bestemming 'Woondoeleinden, klasse A' heeft. De regels van het bestemmingsplan staan een erfafscheiding van meer dan 2,70 meter niet toe, en het college heeft terecht geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met deze regels. [appellant] voerde aan dat de rechtbank het gelijkheidsbeginsel had geschonden door niet in te gaan op vergelijkbare gevallen waar ontheffingen waren verleend. De Afdeling heeft echter geconcludeerd dat de rechtbank terecht geen gelijke gevallen heeft aangenomen, omdat de omstandigheden van de andere percelen niet vergelijkbaar waren met die van [appellant].

Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 30 mei 2012.

Uitspraak

201110098/1/A1.
Datum uitspraak: 30 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 4 augustus 2011 in zaak nr. 09/3050 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Castricum.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2009 heeft het college geweigerd aan [appellant] onder ontheffing van het bestemmingsplan bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een erfafscheiding op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 28 oktober 2009 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 augustus 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 september 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 oktober 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2012, waar [appellant] in persoon en het college, vertegenwoordigd door S.J.H. Bek, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Raadhuisweg" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden, klasse A".
Ingevolge artikel 3, sub 2, onder n van de planvoorschriften mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet meer dan 2,70 m bedragen en buiten de bouwvlakken niet meer dan 1,00 m aan de voorzijde van de woningen - vóór de bouwgrenzen aan de straatzijde - en overigens ten hoogste 2,00 m.
2.2. Niet in geschil is dat het bouwplan, vanwege de hoogte van de erfafscheiding voor de bouwgrenzen aan de straatzijde, in strijd is met het bestemmingsplan. Evenmin is in geschil dat het volgens het bij de beoordeling van aanvragen om ontheffing gevoerde beleid, neergelegd in de beleidsnotitie 'Erfafscheidingen en perceelafscheidingen' (hierna: de beleidsnotitie), niet voor ontheffing daarvan in aanmerking komt.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door zijn betoog dat de weigering in strijd is met het gelijkheidsbeginsel niet te volgen, heeft miskend dat op de adressen [locatie a], [locatie b], [locatie c], [locatie d] en [locatie e] onder gelijke of vergelijkbare omstandigheden wel ontheffing is verleend.
2.3.1. Voor het oprichten van de desbetreffende bouwwerken op de percelen [locatie b] en [locatie e] is geen bouwvergunning verleend. De rechtbank heeft reeds daarom terecht geen gelijke of gelijk te stellen gevallen aangenomen.
2.3.2. Wat betreft het perceel [locatie d] is in 1969 bouwvergunning verleend voor het oprichten van een erfafscheiding. Dat was echter onder een ander planologisch regime. Voor de herinrichting van de voortuin in de periode 2000-2008 is geen bouwvergunning aangevraagd.
2.3.3. Voor het oprichten van de bouwwerken op het perceel [locatie c] en [locatie a] is bouwvergunning of vrijstelling verleend. Wat betreft [locatie c] heeft het college gesteld dat de desbetreffende woning weliswaar aan de [locatie c] is genummerd, maar de gevel aan de [locatie c1] stedenbouwkundig als voorgevel moet worden aangemerkt. Hierdoor dienen de gronden achter deze voorgevel te worden aangemerkt als zij- en achtertuin. Zo zijn deze gronden ook ingericht. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het verlenen van ontheffing in dit geval, waarin de achtertuin grenst aan de openbare weg, wel met de beleidsnotitie strookte. Voor het perceel [locatie a] geldt hetzelfde. De rechtbank heeft onder deze op zichzelf niet weersproken omstandigheden in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het bij de vermelde voorbeelden om gelijke of gelijk te stellen gevallen gaat.
2.3.4. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2012
357-736.