ECLI:NL:RVS:2012:BW6919

Raad van State

Datum uitspraak
30 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103465/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake mondelinge zienswijze over ontwerpbesluit Wet milieubeheer

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het beroep van appellanten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg. Het college had op 17 februari 2011 een revisievergunning verleend voor een melkrundvee- en varkensbedrijf. Appellanten hebben op 31 maart 2011 beroep ingesteld bij de Raad van State, nadat het besluit ter inzage was gelegd. De zaak is behandeld door een enkelvoudige kamer, nadat een meervoudige kamer de zaak had verwezen.

De kern van het geschil betreft de vraag of appellanten een mondelinge zienswijze hebben ingediend over het ontwerpbesluit. Appellanten stellen dat zij tijdens een gesprek op 21 december 2010 met een ambtenaar van de gemeente Hardenberg een mondelinge zienswijze hebben geuit. Het college van burgemeester en wethouders betwist dit en stelt dat het gesprek enkel informatief was. Volgens het college is er geen verslag opgemaakt van dit gesprek, wat volgens hen betekent dat er geen mondelinge zienswijze is ingediend.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat, hoewel appellanten informatie hebben ingewonnen over het ontwerpbesluit, dit niet gelijkstaat aan het indienen van een zienswijze. De Afdeling concludeert dat appellanten geen zienswijze hebben ingediend en dat hen dit redelijkerwijs kan worden verweten. Daarom wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201103465/1/A4.
Datum uitspraak: 30 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 februari 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een melkrundvee- en varkensbedrijf aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 23 februari 2011 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief van 31 maart 2011, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2011, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2012, waar het college, vertegenwoordigd door A.M. Zwiers, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. D. Pool, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover hier van belang, legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit ter inzage.
Ingevolge artikel 3:15, eerste lid, kunnen belanghebbenden bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren brengen.
Ingevolge artikel 3:17 wordt van hetgeen overeenkomstig artikel 3:15 mondeling naar voren is gebracht een verslag gemaakt.
Ingevolge artikel 6:13, voor zover hier van belang, kan tegen een besluit geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze over het ontwerp van dit besluit naar voren heeft gebracht.
2.2. Vaststaat dat geen schriftelijke zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren zijn gebracht. [appellanten] voeren aan dat zij in een op 21 december 2010 gevoerd gesprek met een ambtenaar van de gemeente Hardenberg een mondelinge zienswijze naar voren hebben gebracht.
2.3. Het college stelt zich op het standpunt dat geen mondelinge zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren zijn gebracht en dat het op 21 december 2010 gevoerde gesprek informatief van aard was. Het college stelt in dit verband dat het bij de gemeente Hardenberg vaste praktijk is dat van naar voren gebrachte mondelinge zienswijzen een verslag als bedoeld in artikel 3:17 van de Awb wordt opgesteld. Mede uit de omstandigheid dat naar aanleiding van het gesprek op 21 december 2010 geen verslag als bedoeld in artikel 3:17 van de Awb is opgesteld, volgt volgens het college dat dit gesprek niet kan worden aangemerkt als het naar voren brengen van een mondelinge zienswijze.
2.4. Het ontwerpbesluit is blijkens de kennisgeving met ingang van 2 december 2010 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. In de kennisgeving is vermeld dat belanghebbenden mondeling en schriftelijk zienswijzen naar voren kunnen brengen.
Wat het betoog van [appellanten] betreft dat zij in een met een ambtenaar van de gemeente Hardenberg op 21 december 2010 gevoerd gesprek een mondelinge zienswijze naar voren hebben gebracht, overweegt de Afdeling dat op grond van hetgeen daarover naar voren is gebracht aannemelijk is dat zij in dit gesprek informatie hebben ingewonnen over de inhoud van het ontwerpbesluit en het verdere verloop van de procedure, maar dat niet aannemelijk is dat zij in dat gesprek de wens te kennen hebben gegeven een zienswijze naar voren te brengen. Dat [appellanten] informatie hebben ingewonnen over het ontwerpbesluit en vragen daarover hebben gesteld, kan niet op één lijn worden gesteld met het mondeling indienen van een zienswijze als bedoeld in artikel 3:15, eerste lid, van de Awb. Hieruit volgt dat [appellanten] geen zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat dit hen redelijkerwijs niet kan worden verweten.
2.5. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2012
163-732.