ECLI:NL:RVS:2012:BW6921

Raad van State

Datum uitspraak
30 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201111071/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.A. Mondt-Schouten
  • A.P. de Rooy
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan "Kom Bemmel" en de bouwmogelijkheden van appellant

In deze zaak heeft de Raad van State op 30 mei 2012 uitspraak gedaan over het bestemmingsplan "Kom Bemmel", dat op 30 juni 2011 door de raad van de gemeente Lingewaard is vastgesteld. Appellant, wonend te Bemmel, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij van mening is dat het plan onterecht is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan en dat zijn bouwmogelijkheden onterecht zijn beperkt. Hij betoogt dat het plan niet had mogen worden gewijzigd zonder medeweten van de raad en dat het handboek voor de actualisering van bestemmingsplannen niet ter inzage is gelegd. Appellant stelt dat het bouwvlak voor zijn perceel te klein is en dat zijn woning niet correct is opgenomen in het bestemmingsplan, wat leidt tot rechtsonzekerheid en een onrechtvaardige situatie.

De Raad van State overweegt dat de raad vrij is om wijzigingen aan te brengen in het bestemmingsplan op basis van zienswijzen en dat de wijzigingen in dit geval niet zonder medeweten van de raad zijn doorgevoerd. De Afdeling bestuursrechtspraak stelt vast dat het plan een actuele juridisch-planologische regeling beoogt voor de kern van Bemmel en dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de bouwmogelijkheden te beperken en te uniformeren. De Afdeling wijst erop dat aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend en dat de raad de belangen van appellant in redelijkheid heeft kunnen afwegen tegen de noodzaak van een goede ruimtelijke ordening.

Uiteindelijk verklaart de Raad van State het beroep van appellant ongegrond, omdat er geen grond is voor de stelling dat het plan leidt tot een onredelijke beperking van zijn bouwmogelijkheden of dat het financieel niet uitvoerbaar is. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening en dat het bestreden besluit niet in strijd met het recht is voorbereid of genomen.

Uitspraak

201111071/1/R2.
Datum uitspraak: 30 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Bemmel, gemeente Lingewaard,
en
de raad van de gemeente Lingewaard,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2011, kenmerk 49/2011, heeft de raad het bestemmingsplan "Kom Bemmel" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 oktober 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2012, waar [appellant], vergezeld door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door D. Brouwer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor de kern van Bemmel. Met het plan is beoogd de bestaande situatie vast te leggen en te voorzien in een uniforme regeling voor de bebouwing in de kern.
2.2. Het beroep van [appellant] heeft betrekking op het plan voor zover het betreft zijn perceel [locatie] (hierna: het perceel) en de omliggende percelen aan deze weg en de Herchenrathweg.
[appellant] betoogt dat het plan niet had mogen worden gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan. Hij stelt verder dat het plan nadat dit bij besluit van 30 juni 2011 is vastgesteld ten onrechte zonder medeweten van de raad is gewijzigd.
Daarnaast voert [appellant] aan dat het 'Handboek actualisering bestemmingsplannen' (hierna: handboek) ten onrechte niet ter inzage is gelegd en niet als zodanig is bekendgemaakt. Hij stelt dat het handboek verscheidene onjuistheden bevat.
[appellant] betoogt voorts dat hij ten onrechte ten opzichte van het voorgaande planologische regime wordt beperkt in zijn bouwmogelijkheden.
Daartoe voert [appellant] aan dat het bouwvlak voor zijn perceel door de bij het opstellen van het plan gehanteerde systematiek te klein is. Verder stelt hij dat de op zijn perceel gerealiseerde aanbouwen - bijkeuken en tuinkamer - ten onrechte niet in het bouwvlak zijn opgenomen. [appellant] voert tevens aan dat zijn woning 9,60 breed is en dat het op zijn perceel ingetekende bouwvlak om deze reden eveneens te klein is.
Verder betoogt [appellant] dat het plan leidt tot rechtsonzekerheid en een rechtsongelijke situatie. Hij voert aan dat het plan door de gekozen systematiek voorziet in omvangrijke bouwmogelijkheden voor bepaalde percelen en in geringe voor andere. Deze systematiek is volgens [appellant] willekeurig toegepast en daarbij is onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat bepaalde woningen in strijd met het vorige planologische regime zijn gebouwd.
[appellant] stelt dat de verruiming van bepaalde bouwmogelijkheden in strijd is met het beheersgericht karakter van het plan. In dit verband wijst hij erop dat het plan hogere goot- en bouwhoogten voor bijgebouwen mogelijk maakt dan het voorgaande bestemmingsplan en dat deze mogen worden gebouwd tot aan de perceelsgrens. Voorts voert [appellant] aan dat er geen sprake is van een conserverend plan, omdat woningen die in bepaalde opzichten in strijd zijn met het voorgaande planologische regime in het plan zijn opgenomen.
Ten slotte betoogt [appellant] dat de raad ten onrechte geen gelden voor planschade heeft gereserveerd. Hij vreest dat het plan zal leiden tot een waardedaling van zijn woning.
2.3. Aan het perceel en de omliggende percelen aan de Brouwerslaan en de Herchenrathweg zijn de bestemming "Wonen" en de aanduidingen 'bouwvlak', en 'erf' toegekend.
Ingevolge artikel 18, lid 18.2.1, van de planregels, voor zover hier van belang, gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende regels:
a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
e. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' met deze aanduiding is aangeduid;
f. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' met deze aanduiding is aangeduid.
Ingevolge artikel 18, lid 18.2.2, voor zover hier van belang, gelden voor het bouwen van bijgebouwen de volgende regels:
a. de bijgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en ter plaatse van de aanduiding 'erf' worden gebouwd;
c. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij een hoofdgebouw bedraagt maximaal 60 m² ter plaatse van de aanduiding 'erf', met dien verstande dat:
1. bij bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 500 m² de maximum gezamenlijke oppervlakte van 60 m² mag worden vermeerderd met 10% van het oppervlakte van het bouwperceel boven de 500 m² tot een maximum van 120 m².
2.4. Aan het perceel was in het voorheen geldende bestemmingsplan, "Het Hoog 1978", de bestemming "Verspreide bebouwing klasse B" toegekend. In het verweerschrift is vermeld dat dit bestemmingsplan de bouw van onder meer de woning van [appellant] mogelijk maakte en vrijheid liet van situering en oppervlakte van bebouwing.
In de Nota van zienswijzen die tot het raadsbesluit behoort, staat dat het plan een beheersgericht karakter heeft en de bestaande situatie in de kern van Bemmel vastlegt. Met het plan is beoogd te voorzien in een actuele en passende regeling voor de kern. Daarbij is rekening gehouden met de bestaande bebouwing en de voorheen geldende planologische situatie, aldus de raad. Daarnaast heeft de raad wat betreft de omvang van het bouwvlak, de locatie en omvang van bijgebouwen en de toegestane goot- en bouwhoogten gekozen voor een uniforme opzet en systematiek voor alle woonbebouwing in de kern. In het verweerschrift is vermeld dat deze is gebaseerd op het handboek en dat voor een uniforme opzet en systematiek is gekozen om een einde te maken aan de verschillende bouwmogelijkheden waarin de voorheen geldende bestemmingsplannen voorzagen. Voorts is vermeld dat de begrenzing van het bouwvlak op de zijgevel van het hoofdgebouw is gelegd en dat voor ieder woningtype een standaarddiepte is toegekend. Bijgebouwen zijn niet binnen de begrenzing van het bouwvlak opgenomen, indien deze door hun ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw. Volgens de raad leidt het plan niet tot een onevenredige aantasting van de bouwmogelijkheden van [appellant], noch tot een rechtsonzekere situatie en rechtsongelijkheid.
2.5. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat het plan niet had mogen worden gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan, overweegt de Afdeling dat noch de Wro, noch enige andere wettelijke bepaling zich hiertegen verzet. Het staat de raad vrij om naar aanleiding van naar voren gebrachte zienswijzen dan wel ambtshalve wijzigingen ten opzichte van het ontwerpplan aan te brengen. Voorts is uit de stukken gebleken dat tot wijziging van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte voor het perceel en enkele andere wijzigingen bij de vaststelling van het plan door de raad is besloten en dat de verbeelding conform dit besluit is aangepast.
De Afdeling is niet gebleken dat het plan nadien zonder medeweten van de raad nog is gewijzigd.
2.5.1. De Afdeling is gebleken dat het handboek richtlijnen bevat voor de actualisatie van bestemmingsplannen voor de kernen in de gemeente Lingewaard, met name wat betreft de opzet en systematiek van deze plannen. Voor zover [appellant] in beroep bezwaren naar voren heeft gebracht die betrekking hebben op de terinzagelegging, de bekendmaking en de inhoud van het handboek, overweegt de Afdeling dat, wat daarvan ook zij, deze bezwaren niet in deze procedure aan de orde kunnen komen aangezien deze geen betrekking hebben op het plan.
2.5.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het voorheen geldende bestemmingsplan "Het Hoog 1978" voorzag in ruime bouwmogelijkheden voor het perceel en dat er in het verleden meerdere bestemmingsplannen met verschillende bouwmogelijkheden voor de gronden in het plangebied zijn vastgesteld.
De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere regels voor gronden vaststellen en zodoende bouwmogelijkheden beperken. De raad heeft in dit geval de planregeling afgestemd op de bestaande bebouwing, en daarnaast beoogd te voorzien in een uniforme opzet en systematiek voor de bebouwing in de kern van Bemmel. De raad heeft daarbij in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het beperken en uniformeren van de bouwmogelijkheden dan aan het belang van [appellant] bij het behouden van de weinig begrensde bouwmogelijkheden die het vorige bestemmingsplan bood. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant] deze bouwmogelijkheid tot dusverre onbenut heeft gelaten en niet is gebleken van concrete plannen tot gebruikmaking ervan.
Voorts acht de Afdeling het door de raad bij het opstellen van het plan gehanteerde uitgangspunt, dat het bouwvlak in de breedte is begrensd op de zijgevel van het hoofdgebouw, niet onredelijk. Evenmin acht de Afdeling het gehanteerde uitgangspunt dat bijgebouwen niet binnen de begrenzing van het bouwvlak zijn opgenomen indien deze door hun ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw, onredelijk.
Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat het op zijn perceel ingetekende bouwvlak wat betreft de breedte te klein is en tien meter breed zou moeten zijn omdat zijn woning 9,60 breed is, overweegt de Afdeling dat uit de verbeelding blijkt dat aan het bouwvlak een breedte van tien meter is toegekend. Het betoog mist feitelijke grondslag.
2.5.3. Zoals hiervoor is vermeld, wordt met het plan beoogd de bestaande situatie in de kern van Bemmel vast te leggen. Hetgeen via verleende ontheffingen of andere planologische procedures mogelijk is gemaakt, is in het plan verwerkt. Teneinde te voorzien in een actueel en passend bestemmingsplan, is voorzien in hogere goot- en bouwhoogten voor bepaalde woningen en zijn bepaalde voorheen planologisch strijdige situaties opgenomen in het plan. Daarnaast zijn een aantal beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, waaronder het bouwen van bijgebouwen nabij de perceelsgrens, opgenomen in het plan. Vast staat dat het plan verschillende bouwmogelijkheden met zich brengt voor de woningen in het plangebied en dat er onderscheid bestaat in de omvang van de opgenomen bouwvlakken. Niet is echter gebleken dat het aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunt en de in het plan gehanteerde systematiek willekeurig zijn toegepast. In de verschillen die door de - uniforme - planregeling kunnen ontstaan behoefde de raad geen overwegende bezwaren te zien. Ten aanzien van de door [appellant] gemaakte vergelijking met de omliggende woningen aan de Brouwerslaan en de Herchenrathweg geldt dat deze wat betreft gerealiseerde bouwmogelijkheden en sommige wat betreft woontype verschillen van zijn woning. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde situaties niet overeenkomen met de situatie voor zijn perceel. Voorts ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid ook woningen waarvan de situering dan wel de goot- en bouwhoogte in strijd was met het voorgaande planologische regime, als zodanig in het plan heeft kunnen bestemmen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat is gebleken dat is beoordeeld of dergelijke woningen in overeenstemming zijn met de in het plan opgenomen regels, en dat indien dit het geval is de huidige situatie is bestemd, en indien dit niet het geval is de huidige situatie niet in het plan is opgenomen, zodat handhaving mogelijk blijft. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling ten slotte geen aanleiding voor het oordeel dat het plan leidt tot een rechtsonzekere situatie.
De Afdeling ziet gelet op het vorenstaande geen grond voor het oordeel dat aan de door [appellant] aangevoerde bezwaren tegen de bouwmogelijkheden voor de percelen in de omgeving van zijn perceel overwegende betekenis had moeten worden toegekend. Hierbij acht de Afdeling van belang dat [appellant] niet heeft aangegeven dat en in welk opzicht hij nadeel van deze bouwmogelijkheden zal ondervinden.
2.5.4. Ten aanzien van de vrees van [appellant] voor een waardedaling van zijn woning, overweegt de Afdeling dat geen grond bestaat voor de verwachting dat, zo al sprake zou zijn van waardedaling, die zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
Voor zover [appellant] met de stelling dat ten onrechte geen gelden voor planschade zijn gereserveerd heeft beoogd te betogen dat het plan niet financieel uitvoerbaar is, overweegt de Afdeling dat gezien de conserverende aard van het plan niet aannemelijk is dat onvoldoende middelen beschikbaar zullen zijn bij mogelijke planschadeclaims. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het plan niet financieel uitvoerbaar is.
2.6. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. De Rooy
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2012
59-694.