ECLI:NL:RVS:2012:BW6929

Raad van State

Datum uitspraak
30 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107413/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor gevelverandering en dakkapel in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht, die op 5 juli 2011 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht had op 9 september 2008 een bouwvergunning verleend voor het veranderen van de gevel, het plaatsen van een dakkapel en het inpandig verbouwen van een pand op het perceel [locatie] te Dordrecht. Na bezwaar van [appellant] heeft het college op 1 maart en 3 augustus 2010 de bouwvergunning onder vrijstelling van het bestemmingsplan alsnog verleend. [appellant] ging in beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter, die de eerdere besluiten van het college bevestigde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 januari 2012 behandeld. Tijdens de zitting is [appellant] vertegenwoordigd door mr. J.M. Smits, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. J.C. Hol. De Afdeling heeft het onderzoek heropend en om een reactie van de gedeputeerde staten van Zuid-Holland gevraagd, die op 30 maart 2012 is ontvangen. De gedeputeerde staten gaven aan dat zij geen bezwaar hadden tegen het bouwplan, dat onder de categorie B van de provinciale lijst viel, wat betekent dat er geen bezwaren te verwachten zijn.

De Afdeling oordeelde dat het college bevoegd was om vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar van de gedeputeerde staten. Het betoog van [appellant] dat het bouwplan in strijd is met de Structuurvisie Dordrecht 2020 werd verworpen, omdat het bouwplan niet als grootschalig project kan worden aangemerkt. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201107413/1/A1.
Datum uitspraak: 30 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Dordrecht,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht van 5 juli 2011 in zaken nrs. 10/513 en 11/672 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2008 heeft het college aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het veranderen van de gevel, het plaatsen van een dakkapel op het zijdakvlak en het inpandig verbouwen van het pand op het perceel [locatie] te Dordrecht (hierna: het perceel).
Bij besluiten van 1 maart 2010 en 3 augustus 2010 (hierna tezamen en in enkelvoud: het besluit op bezwaar) heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en onder vrijstelling van het bestemmingsplan de bouwvergunning alsnog verleend.
Bij uitspraak van 5 juli 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.M. Smits, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.C. Hol, advocaat te Dordrecht, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder] gehoord.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland om een reactie verzocht. Bij brief van 30 maart 2012 hebben gedeputeerde staten op dit verzoek gereageerd. Deze brief is aan de andere partijen toegezonden. Partijen hebben toestemming gegeven een tweede zitting achterwege te laten.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] heeft het betoog dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat een tekening van 26 mei 2010 geen onderdeel uitmaakt van het besluit van 9 september 2008, ter zitting ingetrokken.
2.2. Het bouwplan voorziet in een inpandige verbouwing, waarbij de bestaande woonvertrekken op de eerste verdiepingen van de twee gedeelten van het pand worden omgevormd tot twee woningen, en waarbij de extra woning een eigen huisnummer krijgt. Het bouwplan voorziet verder in het realiseren van een centraal trappenhuis in het verbindingsstuk tussen het gedeelte van het pand dat op de hoek Marthinus Steynstraat en de Eigenhaard is gelegen en het gedeelte dat gelegen is langs de Eigenhaard, waartoe dit verbindingsstuk met één verdieping wordt verhoogd tot een bouwhoogte van 6,9 m. De toegangsdeur van het trappenhuis bevindt zich aan de Eigenhaard.
2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Midden Reeland", rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden", waarvan een deel tevens de nadere aanduiding "erf" heeft.
2.4. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, omdat door toevoeging van een zelfstandige woning de reeds bestaande strijdigheid met de nadere aanduiding "erf" wordt vergroot. Tevens wordt met de verhoging van het verbindingsstuk, die als aanbouw als bedoeld in artikel 1, onder 14, van de planvoorschriften dient te worden aangemerkt, de in artikel 3, negende lid, aanhef en onder c, opgenomen maximale hoogte overschreden.
Het college heeft daarom krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling verleend.
2.5. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten is vereist, inhoudende dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben.
2.6. Bij besluit van 9 oktober 2007 hebben gedeputeerde staten de "Herformulering en verlenging geldigheid beleid ten aanzien van artikel 19 lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening" (hierna: de provinciale lijst) vastgesteld. Dit beleid bevat de categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO.
Als categorieën van gevallen is in de provinciale lijst, als onderdeel van de onder B. opgenomen algemene lijst voor stedelijk gebied, onder 1. aangewezen: het bouwen ten behoeve van de woonfunctie.
In de provinciale lijst is tevens opgenomen dat vrijstelling niet kan worden verleend voor de Spoorzone Zwijndrecht-Dordrecht (problematiek externe veiligheid).
2.7. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter, in navolging van het college, niet heeft onderkend dat het bouwplan is gelegen in de spoorzone Zwijndrecht-Dordrecht als bedoeld in de provinciale lijst. Dit blijkt onder meer uit het door hem overgelegde TNO-rapport "Veiligheidsstudie spoorzone Dordrecht/Zwijndrecht" van maart 2004, aldus [appellant].
2.7.1. Het college heeft ter zitting toegelicht dat voor het antwoord op de vraag of voor het bouwplan al dan niet vrijstelling kon worden verleend met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO, zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar, voor het gebied 'Drechtsteden (Spoorzone)' een specifiek toetsingskader voor de externe veiligheid geldt, omdat de spoorzone Zwijndrecht-Dordrecht niet is gedefinieerd in de provinciale lijst. Dat toetsingskader is opgenomen in de brief van 26 mei 2004 over het project Veiligheidsstudie spoorzone Dordrecht/Zwijndrecht Toetsingskader Externe Veiligheid, die de gemeenten Dordrecht en Zwijndrecht en de provincie Zuid-Holland aan het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer hebben gezonden. De veiligheidsstudie heeft betrekking op een zone van 200 m aan weerszijden van de spoorbaan, waarin ook het bouwplan is gelegen. Bouwprojecten in deze zone zijn onderverdeeld in drie categorieën, te weten A, B en C. Het college heeft zich ter zitting voorts op het standpunt gesteld dat het bouwplan behoort tot categorie B. Deze categorie betreft projecten die na de uitvoering leiden tot een naar verwachting kleine overschrijding van, of een kleine extra bijdrage aan, de oriënterende waarde van het groepsrisico. Volgens de brief van 26 mei 2004 zijn in deze gevallen geen bezwaren te verwachten van de provincie. Het college heeft ter zitting te kennen gegeven dat op voorhand vast staat dat de provincie geen bezwaren heeft tegen het bouwplan, zodat gedeputeerde staten niet om een verklaring van geen bezwaar hoeft te worden verzocht.
Bij de brief van 30 maart 2012 hebben gedeputeerde staten laten weten dat zij met dit standpunt van het college instemmen. Gelet hierop, en nu het bouwplan behoort tot categorie B als bedoeld in de brief van 26 mei 2004, heeft de voorzieningenrechter terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet bevoegd was met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO, vrijstelling voor het bouwplan te verlenen zonder dat gedeputeerde staten vooraf om een verklaring van geen bezwaar hoefde te worden verzocht.
Het betoog faalt.
2.8. Het betoog van [appellant] dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kon maken omdat, naar hij stelt, het bouwplan in strijd is met de uitgangspunten van de Structuurvisie Dordrecht 2020, leidt niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Hiertoe wordt overwogen dat de passage in de structuurvisie waarop [appellant] doelt, betrekking heeft op grootschalige projecten. Het bouwplan, dat voorziet in de realisering van een extra woning, kan daartoe niet worden gerekend.
2.9. Het betoog van [appellant] dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan voldoet aan de eisen die in het Bouwbesluit 2003 voor nieuwbouw worden gesteld, alsmede het betoog dat hij onaanvaardbare geluidoverlast zal ondervinden van het pand, is een herhaling van hetgeen hij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank is hierop in de aangevallen uitspraak gemotiveerd ingegaan. In hoger beroep heeft [appellant] geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. In hetgeen [appellant] in zoverre heeft aangevoerd, bestaat dan ook geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Het betoog faalt.
2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Huijben
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2012
313-619.