ECLI:NL:RVS:2012:BW6937

Raad van State

Datum uitspraak
30 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110353/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en dwangsom bij illegale carport

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Renkum tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. Bij besluit van 20 juli 2010 heeft het college de eigenaar van een perceel gelast om een illegaal gebouwde carport te verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 7500,00. De eigenaar, aangeduid als [wederpartij], heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 16 augustus 2011 het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, wat heeft geleid tot het hoger beroep van het college.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 8 mei 2012. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college zouden moeten weerhouden van handhavend optreden. De Raad stelt vast dat de carport zonder de vereiste bouwvergunning is gerealiseerd en dat het college in beginsel verplicht is om handhavend op te treden bij overtredingen van het bestemmingsplan. De Afdeling concludeert dat er geen bij [wederpartij] in rechte te honoreren verwachtingen zijn gewekt dat handhavend optreden zou worden achterwege gelaten.

Het hoger beroep van het college is gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de Afdeling verklaart het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 18 november 2010 gegrond. Het college wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [wederpartij]. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 30 mei 2012.

Uitspraak

201110353/1/A1.
Datum uitspraak: 30 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Renkum,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 16 augustus 2011 in zaak nr. 10/4317 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2010 heeft het college [wederpartij] op straffe van een dwangsom gelast de carport op het perceel [locatie] te [plaats] te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij brief van 23 september 2010 heeft het [wederpartij] bericht dat hij de dwangsom van € 7500,00 heeft verbeurd.
Bij besluit van 18 november 2010 heeft het het door [wederpartij] tegen het besluit van 20 juli 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat gehandhaafd. Voorts heeft het het door [wederpartij] tegen de brief van 23 september 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 augustus 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 september 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 oktober 2011.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.C.G. Sturkenboom, werkzaam in dienst van de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. R.P.W. Van Dijk, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buunderkamp 2010" (hierna: "Buunderkamp") rust op het deel van het perceel, waarop de woning aanwezig is, de bestemming "Wonen".
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied (correctieve) herziening 2008" (hierna: "Buitengebied") rust op het deel van het perceel, waarop de carport aanwezig is, de bestemming "Bos- en natuurgebied".
Ingevolge artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, van laatstgenoemd bestemmingsplan zijn op gronden met die bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een hoogte van maximaal 2 m toegestaan.
2.2. Niet in geschil is dat de carport met een breedte van 6,5 m, lengte van 7 m en hoogte van 2,2 tot 2,5 m zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning is gerealiseerd. Het college kon daartegen handhavend optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om daartegen op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het dat niet doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat in verband daarmee van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. Het college betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn, in verband waarmee het van handhavend optreden had behoren af te zien, heeft miskend dat geen bij [wederpartij] in rechte te honoreren verwachtingen zijn gewekt dat de carport binnen het bestemmingsvlak "Wonen" van het bestemmingsplan "Buunderkamp" getrokken zou worden.
2.3.1. Dat betoog slaagt. De rechtbank heeft ten onrechte in verband met de totstandkominggeschiedenis van de bestemmingsplannen "Buunderkamp" en "Buitengebied" overwogen dat het college niet toereikend heeft gemotiveerd dat geen bijzondere omstandigheden zijn, in verband waarmee het van handhavend optreden behoorde af te zien. Hetgeen [wederpartij] ten aanzien van die geschiedenis heeft gesteld, kon in beroep tegen de vaststelling van die plannen worden aangevoerd. [wederpartij] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hem aan het college toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan, dat van handhavend optreden tegen de carport zou worden afgezien.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de gronden van het door [wederpartij] ingestelde beroep behandelen, voorzover dat nog nodig na is na hetgeen hiervoor is overwogen.
2.5. [wederpartij] betoogt dat de hoogte van de dwangsom van € 7500,00 niet in redelijke verhouding tot de overtreding staat en invordering daarvan niet in redelijke verhouding tot de overtreding.
2.5.1. Voor het oordeel dat de hoogte van de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de overtreding geeft het in beroep aangevoerde geen grond. Het college heeft bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom aansluiting gezocht bij eerder aan [wederpartij] opgelegde dwangsommen. Er is geen grond om te oordelen dat het dat niet mocht.
2.5.2. Ter zitting van de Afdeling heeft het college verklaard dat de brief van 23 september 2010 een zogenoemde verbeurtebrief is en het nog niet tot invordering heeft besloten. Nu in de brief alleen is vermeld dat de dwangsom van € 7500,00 is verbeurd en niet dat al dan niet tot invordering zal worden overgegaan, is er geen reden om het college daarin niet te volgen.
Het betoog faalt.
2.6. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [wederpartij] tegen het besluit van 18 november 2010 ingestelde beroep gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover het college daarbij op het door [wederpartij] tegen de brief van 23 september 2010 gemaakte bezwaar heeft beslist. Het door [wederpartij] tegen die brief gemaakte bezwaar zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 16 augustus 2011 in zaak nr. 10/4317;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Renkum van 18 november 2010, kenmerk 97257 en 98570, voor zover daarbij op het door [wederpartij] tegen de brief van 23 september 2010 gemaakte bezwaar is beslist;
V. verklaart het aldus gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van dat besluit;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Renkum tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Renkum aan [wederpartij] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2012
270-672.