201011105/1/R4.
Datum uitspraak: 30 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Wolsum, gemeente Súdwest-Fryslân,
de raad van de gemeente Wymbritseradiel, thans gemeente Súdwest-Fryslân,
verweerder.
Bij besluit van 31 augustus 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Wymbritseradiel" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 november 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2011, waar [appellanten] en de raad, vertegenwoordigd door K.J. Elzinga en R.T. Bouma, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar als partij gehoord [4 belanghebbenden], vertegenwoordigd door mr. E. Wiarda, werkzaam bij Langhout en Wiarda.
Bij tussenuitspraak van 28 september 2011, nr.
201011105/1/T1/R4, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen drie maanden na verzending van deze tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 31 augustus 2010 te herstellen.
Bij besluit van 15 december 2011, bij de Raad van State ingekomen op 27 december 2011, heeft de raad het besluit van 31 augustus 2010 gewijzigd.
Partijen zijn door de Afdeling in de gelegenheid gesteld een zienswijze over het besluit van 15 december 2011 naar voren te brengen.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
2.1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak van 28 september 2011 overwogen dat de raad het plandeel met de bestemming "Wonen", voor zover dat betrekking heeft op de gronden aan de [locatie] te Wolsum, heeft vastgesteld in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Hiertoe is overwogen dat de raad de belangen van [appellanten] bij een planologische regeling voor de schuur op voormelde gronden onvoldoende heeft betrokken in de besluitvorming en dat het plan in zoverre niet berust op een draagkrachtige motivering. Tevens is overwogen dat in het plan een passende regeling voor het tuinhuis op voormelde gronden diende te worden opgenomen.
In de tussenuitspraak is de raad opgedragen binnen drie maanden na de verzending van de tussenuitspraak de gebreken in het besluit van 31 augustus 2010 te herstellen door met inachtneming van hetgeen in 2.3.4 van de tussenuitspraak is overwogen te onderzoeken in hoeverre een planologische regeling voor de schuur in het plan aanvaardbaar is en het besluit op dit punt alsnog toereikend te motiveren dan wel het besluit te wijzigen. Tevens is de raad opgedragen met inachtneming van hetgeen in 2.4.1 van de tussenuitspraak is overwogen het besluit te wijzigen door vaststelling van een passende planregeling voor het tuinhuis.
2.2. De raad heeft bij besluit van 15 december 2011 de ontheffingsbevoegdheid voor bijgebouwen in het plan gewijzigd. Blijkens de overwegingen van dit besluit is de raad bij nader inzien van mening dat zowel de schuur als het tuinhuis vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is en met het wijzigen van de ontheffingsbevoegdheid in het plan gevolg is gegeven aan de opdrachten in de tussenuitspraak.
2.3. Ingevolge artikel 6:18, eerste lid, van de Awb brengt het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit geen verandering in een los van het bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.
Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, wordt, indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18, het bezwaar of beroep geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.
2.4. Ingevolge artikel 17.2, sub b, aanhef en onder 1, van de regels van het plan dienen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
Ingevolge sub b, aanhef en onder 6, mag de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op de overige gronden per woning niet meer dan 100 m² bedragen, met dien verstande dat:
a. niet meer dan 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd;
b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 90% van de oppervlakte van het hoofdgebouw mag bedragen;
c. in afwijking van het bepaalde onder b per woning ten minste 50 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag worden gebouwd.
Ingevolge artikel 17.4, aanhef en onder 3, zoals dat luidt na het besluit van 15 december 2011, kan het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 17.2, sub b, onder 1 en onder 6 voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, waarbij:
a. 2 bijgebouwen voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, en;
b. de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gezamenlijk niet meer dan 107 m² mag bedragen;
2.5. Gelet op de tussenuitspraak is het beroep van [appellanten] tegen het besluit van 31 augustus 2010 gegrond en dient dit besluit, voor zover het betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie] te Wolsum, te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
2.6. Anders dan de raad kennelijk veronderstelt, komt de wijziging bij besluit van 15 december 2011 van de bevoegdheid om voor bijgebouwen een ontheffing te verlenen, nu deze niet voorziet in een planologische regeling voor de schuur en het tuinhuis bij recht, niet geheel tegemoet aan het beroep en wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 15 december 2011. Nu [appellanten] evenwel aan de Afdeling hebben laten weten dat zij zich met het besluit van 15 december 2011 kunnen verenigen, wordt het beroep in zoverre geacht te zijn ingetrokken.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van 31 augustus 2010 gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Wymbritseradiel, thans gemeente Súdwest-Fryslân, van 31 augustus 2010, voor zover het betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie] te Wolsum;
III. gelast dat de raad van de Súdwest-Fryslân aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Klein Nulent
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2012