201100627/1/R4.
Datum uitspraak: 30 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Ridderkerk,
het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk,
verweerder.
Bij besluit van 16 november 2010 heeft het college het wijzigingsplan "10e Wijziging van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2011, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2012, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.P.A. Hoogstad, en het college, vertegenwoordigd door M.W. Rienks en A. Gijsendorffer, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende] als partij gehoord.
2.1. De eigenaar van het perceel aan de [locatie] te Ridderkerk heeft verzocht de bouw van een nieuwe opslagloods voor zijn agrarisch bedrijf mogelijk te maken. De grond waarop hij deze opslagloods wil bouwen is gelegen in het plangebied van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Oost". De grond heeft de bestemming "Agrarische doeleinden" met de nadere aanduiding "zb". Ingevolge artikel 12, derde lid, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 12, tweede lid, aanhef en onder d, van de planregels van het bestemmingsplan mogen op gronden met deze aanduiding uitsluitend schuilgelegenheden voor vee en bergruimten voor land- en tuinbouwmaterialen worden opgericht. Ingevolge artikel 12, elfde lid, van de planregels van het bestemmingsplan is het college bevoegd het bestemmingsplan in die zin te wijzigen dat het op gronden die zijn voorzien van de nadere aanduiding "zb" nieuwe bedrijfscentra mag creëren.
2.2. Het wijzigingsplan voorziet in de toekenning van de bestemming "Agrarische doeleinden" met de nadere aanduiding "zonder dienstwoning" en een maximale goot- of boeibordhoogte van 5 meter aan het perceel aan de [locatie] te Ridderkerk. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de planregels zijn op deze gronden in verband met de (sub)bestemming onder meer bedrijfsgebouwen toelaatbaar.
2.3. [appellante] voert aan dat schade aan haar woning ontstaat als gevolg van het zware verkeer naar de opslagloods aan de [locatie] te Ridderkerk dat de inritten bij haar woning gebruikt. De verkeerssituatie is volgens haar gevaarlijk doordat zeer zware trailers met stelcon-betonplaten achteruitrijdend naar de kasingang moeten rijden, terwijl er veel scholieren over de weg fietsen en de bermen van de dijk kapot gereden zijn en vol water staan.
2.3.1. Het college betoogt dat de inrit langs de zijgevel van de woning van [appellante] leidt naar een agrarisch gebied achter de woningen aan de Pruimendijk 214 tot en met 244 te Ridderkerk. Het wijzigingsplan heeft volgens het college geen betrekking op dit gebied. Het wijzigingsplan leidt volgens het college dan ook niet tot gebruik van de inrit.
Het college stelt dat de inrit tegenover de woning van [appellante] naar het bedrijf op het perceel aan de [locatie] te Ridderkerk leidt. In zoverre is er volgens het college een verband tussen het wijzigingsplan en het gebruik van de inrit. Het college betoogt dat de oprichting van een opslagloods niet leidt tot een toename van zwaar verkeer. Het college stelt dat de loods zal worden gebruikt voor de opslag van landbouwmachines en verpakkingsmateriaal. De loods zal volgens het college tevens worden gebruikt voor sorteer- en verpakkingswerkzaamheden en er zal een koelcel in worden opgesteld. Dit zijn bestaande activiteiten, aldus het college.
2.3.2. De Afdeling overweegt dat ter zitting is gebleken dat [appellante] de meeste overlast ondervindt van de inrit die naast haar woning is gelegen. Deze inrit leidt niet naar het perceel aan de [locatie] te Ridderkerk waarop het onderhavige wijzigingsplan betrekking heeft. In zoverre is niet aannemelijk dat bij toepassing van het wijzigingsplan schade aan de woning van [appellante] ontstaat.
De inrit tegenover de woning van [appellante] leidt naar het perceel aan de [locatie] te Ridderkerk waarop het wijzigingsplan betrekking heeft. Het college heeft aannemelijk gemaakt dat de activiteiten van het bedrijf dat is gevestigd op dit perceel ten gevolge van het wijzigingsplan, waarbij aan dit perceel de mogelijkheid is toegekend bedrijfsgebouwen op te richten, niet of nauwelijks zullen toenemen. Ter zitting is gebleken dat een klein aantal vrachtauto's per week gebruik maakt van de inrit naar dit bedrijf. Dat ten gevolge van het wijzigingsplan meer vrachtauto's gebruik zullen maken van de inrit, is niet aannemelijk. Gelet hierop heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat ten gevolge van het wijzigingsplan schade aan haar woning zal ontstaan. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat ten gevolge van het wijzigingsplan een gevaarlijke verkeerssituatie zal ontstaan.
2.3.3. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2012