201111895/1/R1.
Datum uitspraak: 30 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], allen wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Sittard-Geleen,
verweerder.
Bij besluit van 22 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Kollenberg" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 november 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 november 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] heeft nadere stukken ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 mei 2012, waar [appellanten sub 1], in de persoon van [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door J.F.M. Giesen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2.1. Met het plan is beoogd een eenduidige en uniforme juridische regeling voor het gebied Kollenberg te geven. Het plan is in hoofdzaak gericht op het behoud en beheer van de bestaande ruimtelijke situatie. Op enkele locaties is voorzien in nieuwbouw van woningen.
2.2. Het beroep van [appellanten sub 1] ziet op het plandeel met de bestemming "Tuin" voor twee percelen aan het Strikswegske ongenummerd, kadastraal bekend als STDOO, sectie […], nrs. […]. Volgens hen had aan de gronden de vorige bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde" moeten worden toegekend om deze waarde te waarborgen. Bij het toekennen van de bestemming heeft ten onrechte een rol gespeeld dat de eigenaar van perceel […] ambtenaar is van de gemeente. [appellanten sub 1] zijn van mening dat hun belangen zijn geschaad doordat op de gronden illegaal werkzaamheden hebben plaatsgevonden, waartegen ten onrechte nimmer handhavend is opgetreden.
2.3. Ingevolge artikel 2:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) waakt het bestuursorgaan ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden.
2.3.1. Wat betreft het betoog dat de eigenaar van het perceel […] misbruik heeft gemaakt van zijn ambtelijke positie overweegt de Afdeling dat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld. Uit de enkele omstandigheid dat de eigenaar van het perceel ambtenaar is bij de gemeente volgt niet dat deze de besluitvorming van de raad ten voordele van zichzelf heeft beïnvloed. Ook anderszins is niet aannemelijk gemaakt dat de raad heeft gehandeld in strijd met de zorgplicht in artikel 2:4, tweede lid, van de Awb.
2.4. De Afdeling overweegt verder dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Een tuinbestemming komt volgens de raad tegemoet aan de wensen van de eigenaren van de gronden. Omdat een tuinbestemming, anders dan de voorheen ter plaatse geldende agrarische bestemming, geen gebouwen toelaat, wordt daarmee ook tegemoet gekomen aan de belangen van de omwonenden. Niet valt in te zien dat de raad niet in redelijkheid voor een tuinbestemming heeft kunnen kiezen. De raad heeft daarbij van belang kunnen achten het privégebruik van de gronden waardoor de bestemming "Groen" niet in de rede lag. Verder zijn de gronden niet als agrarische grond in gebruik en is niet aannemelijk gemaakt dat de - door woonbebouwing omgeven - gronden zodanige bijzondere landschappelijke waarden vertegenwoordigen dat een extra bescherming hiervoor noodzakelijk is. Daarbij heeft de raad van belang kunnen achten dat de tuinbestemming ingevolge artikel 11, lid 11.2, aanhef en onder a, van de planregels geen mogelijkheid biedt tot het bouwen van gebouwen en dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alleen toelaatbaar zijn tot een hoogte van 3 m. De vrees van [appellanten sub 1] voor de komst van gebouwen op de gronden is met de nu voorliggende planregeling derhalve ongegrond. Voor zover [appellanten sub 1] met hun betoog inzake illegale werkzaamheden waartegen niet handhavend is opgetreden, willen aangeven dat dit mede aanleiding is geweest om niet langer een agrarisch landschappelijke bestemming aan de percelen toe te kennen, overweegt de Afdeling dat de vraag of handhaving al dan niet terecht is uitgebleven in deze bestemmingsplanprocedure niet aan de orde kan komen.
2.5. In hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellanten sub 1] is ongegrond.
2.6. Het beroep van [appellant sub 2] ziet op het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor het perceel [locatie]. Hij betoogt dat ten onrechte niet alle in zijn zienswijze genoemde en door de raad gehonoreerde verruimingen van de bouwvlakken op zijn perceel op de verbeelding zijn ingetekend.
2.7. De raad stelt zich op het standpunt dat de agrarische bouwvlakken in overeenstemming zijn gebracht met de kadastrale ondergrond. Dat de bebouwingsgrenzen op het perceel van [appellant sub 2], zoals weergegeven op de verbeelding, niet geheel overeenkomen met de feitelijke bebouwing doet daar volgens de raad niet aan af.
2.8. De raad heeft bij de vaststelling van het plan de zienswijze van [appellant sub 2] die, voor zover van belang, zag op een verruiming op drie plaatsen van de bouwvlakken overeenkomstig de feitelijke situatie, gegrond verklaard. Uit de nota van zienswijzen en de nota van wijzigingen volgt dat de bouwvlakken op het perceel [locatie] worden verruimd. Niettemin zijn volgens [appellant sub 2] twee van de drie door hem aangegeven verruimingen niet op de verbeelding verwerkt.
Ter zitting heeft de raad erkend dat de werkplaats aan de westzijde van de bedrijfsbebouwing op het achterterrein, anders dan was beoogd, niet in het bouwvlak is opgenomen. Het bestreden besluit is derhalve in zoverre genomen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Wat betreft de uitbouw achter de carréboerderij heeft de raad zich ter zitting op het standpunt gesteld dat deze toch binnen het bouwvlak valt. De Afdeling heeft evenwel gelet op belijning van het bouwvlak op de verbeelding en de vorm van de uitbouw, zoals weergegeven op de door [appellant sub 2] ingebrachte tekeningen, gerede twijfel of dit standpunt juist is. Nu de raad zijn ter zitting ingenomen standpunt niet nader heeft kunnen onderbouwen, berust het bestreden besluit in zoverre niet op een deugdelijke motivering.
2.8.1. Het beroep van [appellant sub 2] is gegrond. Het bestreden besluit dient voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor het perceel [locatie], wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
2.9. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling bestaat wat betreft [appellanten sub 1] geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Sittard-Geleen van 22 september 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kollenberg", voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor het perceel [locatie] te Sittard;
III. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Sittard-Geleen tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Sittard-Geleen aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2012