201110848/1/A1.
Datum uitspraak: 30 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Langbroek, gemeente Wijk bij Duurstede,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 augustus 2011 in zaken nrs. 10/2443 en 10/2500 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Wijk bij Duurstede.
Bij besluit van 8 juni 2010 heeft het college ontheffing verleend aan [exploitant] voor het vestigen van een ijssalon op het perceel [locatie] te Langbroek (hierna: het perceel).
Bij tussenuitspraak van 28 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om de in de uitspraak geconstateerde gebreken in de besluitvorming te herstellen met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen en heeft daarbij bepaald dat het niet opnieuw toepassing hoeft te geven aan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 4 mei 2011 heeft het college het besluit van 8 juni 2010 herroepen en een nieuw besluit tot ontheffing verleend.
Bij einduitspraak van 18 augustus 2011, verzonden op 23 augustus 2011, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellant] tegen het besluit van 8 juni 2010 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 4 mei 2011 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 oktober 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 november 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. P. de Groot, en het college, vertegenwoordigd door mr. H. Marinus, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [exploitant] ter zitting verschenen.
2.1. Op het perceel waar de ijssalon is voorzien rust ingevolge het ten tijde van het besluit van 4 mei 2011 ter plaatse geldende bestemmingsplan "Langbroek" de bestemming "Gemengd".
Ingevolge artikel 5.1 van de planvoorschriften zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden, voor zover hier van belang, bestemd voor:
b. bedrijven behorende tot categorie 1 en 2 van de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten;
d. ter plaatse van de aanduiding 'horeca' is horeca toegestaan tot ten hoogste categorie 1 en 2 van bijlage 2 'Staat van Horeca activiteiten'.
2.2. Het gewenste gebruik van het pand als ijssalon op het perceel is in strijd met het bestemmingsplan nu het perceel niet is aangeduid voor horeca. Om het plan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), gelezen in verbinding met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) ontheffing verleend.
2.3. Ingevolge artikel 3.23, eerste lid, van de Wro kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro komt voor de toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de wet in aanmerking het wijzigen van het gebruik van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits de gebruikswijziging plaats vindt binnen de bebouwde kom, de gebruikswijziging betrekking heeft op een bruto-oppervlakte van niet meer dan 1500 m² en het aantal woningen gelijk blijft.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank gelet op de negatieve effecten van de ijssalon op de omgeving ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid ontheffing heeft kunnen verlenen. Hij voert hiertoe aan dat onvoldoende parkeergelegenheid wordt geboden voor de fietsen en auto's van bezoekers van de ijssalon. Daarnaast is onvoldoende zitgelegenheid aanwezig in de omgeving van het perceel ten gevolge waarvan [appellant] overlast ondervindt.
2.4.1. Het college heeft als voorwaarden aan de ontheffing verbonden dat het stallen van fietsen op het terrein [locatie] wordt bevorderd door middel van een verwijsbord alsmede dat ter plaatse van de fietsenstalling geen ijs mag worden genuttigd. Het college heeft verder aan het besluit van 4 mei 2011 ten grondslag gelegd dat [exploitant] een zitbankje heeft geplaatst tegen de voorgevel van het pand, in de ijssalon meerdere zitplaatsen beschikbaar zijn, de gemeente een zitbankje zal plaatsen aan de overzijde van de ijssalon en zich zal inspannen om gedurende het ijsseizoen uitneembare fietsenrekken te plaatsen op een parkeerplaats aan de overkant van het perceel [locatie] en de ijssalon tot uiterlijk 21:00 uur, op zondag tot 20:00 uur, is geopend gedurende het verkoopseizoen. Gelet op de op het perceel rustende bestemming die gebruik met vergelijkbare effecten op het perceel toelaat en de voorgaande maatregelen heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het beoogde gebruik als ijssalon een beperkte ruimtelijke uitstraling zal hebben, althans is volgens het college aan de negatieve effecten voor de omgeving voldoende tegemoetgekomen.
2.4.2. Weliswaar zal ten gevolge van het realiseren van de ijssalon mogelijk enige overlast ontstaan, maar in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd worden geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat deze overlast van dien aard is dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid groter gewicht heeft kunnen hechten aan de belangen die zijn gebaat bij het verlenen van ontheffing, dan aan de belangen die gebaat zijn bij weigering daarvan. De rechtbank heeft daarbij terecht overwogen dat het college de in het bestemmingsplan voor het perceel geboden mogelijkheden in aanmerking heeft kunnen nemen. Nu het bestemmingsplan detailhandel, dienstverlening en bedrijven behorende tot categorie 1 en 2 van de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten op het perceel toe staat, zoals bijvoorbeeld handel in auto’s en motorfietsen, reperatie- en servicebedrijven, diverse groothandels en post-en koeriersdiensten, is een zekere mate van overlast ten gevolge van de aantrekkende werking van op het perceel te vestigen bedrijven reeds voorzien bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Voorts heeft de rechtbank, gelet op hetgeen weergegeven onder 2.4.1, terecht overwogen dat het college in redelijkheid ontheffing heeft kunnen verlenen, nu met de aan de ontheffing verbonden voorwaarden alsmede met de door het college en de vergunninghouder nogmaals ter zitting bij de Afdeling toegezegde te treffen maatregelen gericht op de beperking van de effecten van de ijssalon, geen onaanvaardbare gevolgen voor de omgeving zullen ontstaan. Dat de door het college uit te voeren toegezegde maatregelen niet als voorwaarden aan het besluit zijn verbonden maakt nog niet dat het college niet in redelijkheid ontheffing heeft kunnen verlenen. Bovendien kunnen de maatregelen die niet op het perceel zijn voorzien niet aan het besluit worden verbonden omdat [exploitant] geen zeggenschap heeft over deze gronden. Het college kon gelet hierop volstaan met de toezegging dat het de maatregelen zou uitvoeren.
2.4.3. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op de in het verkeersadvies van 6 april 2011 van M. Kylstra (hierna: het verkeersadvies) opgenomen vergelijking met de parkeerbehoefte voor cafetaria heeft mogen baseren, nu geen vaste norm geldt voor het aantal parkeerplaatsen bij een ijssalon en een vergelijkbare overlast valt te verwachten met het komen en gaan van mensen naar een cafetaria. Het bouwplan voorziet volgens het verkeersadvies in een parkeerbehoefte van 3,3 parkeerplaatsen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het parkeeraanbod voldoende tegemoet komt aan de totale parkeerbehoefte, nu volgens het verkeersadvies in de directe omgeving van de ijssalon 20 parkeerplaatsen beschikbaar zijn en de resterende parkeerbehoefte in de omgeving, waaronder die van de supermarkt en de omliggende woningen, in totaal 15 parkeerplaatsen bedraagt. Dat de bezoekers van de ijssalon gebruik zullen maken van de parkeerplaatsen van de nabijgelegen supermarkt betekent nog niet dat sprake zal zijn van onvoldoende parkeergelegenheid in de omgeving.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Huijben
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2012